Finaal verrekenbeding bij overlijden gold niet omdat relatie al was geëindigd

De huwelijkse voorwaarden van M en V bevatten een finaal verrekenbeding dat alleen geldt ‘indien het huwelijk wordt ontbonden door het overlijden van één van de echtgenoten’. De rechtbank spreekt de echtscheiding uit, maar voordat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven, overlijdt V. Daardoor is het huwelijk niet door echtscheiding, maar door het overlijden van V ontbonden. M en de executeur van de nalatenschap van V twisten over de vraag of M recht heeft op nakoming van het finaal verrekenbeding.

Volgens de executeur moeten de huwelijkse voorwaarden zodanig worden uitgelegd dat het finaal verrekenbeding alleen van toepassing is indien tussen M en V ten tijde van het overlijden een affectieve relatie bestond, hetgeen al geruime tijd niet meer het geval was.
M stelt dat de huwelijkse voorwaarden duidelijk zijn; hij en V hadden kunnen afspreken dat er geen verrekening plaats zou vinden als een van hen een echtscheidingsprocedure was begonnen, maar hebben dat doelbewust – in hun volle bewustzijn – niet gedaan.

In hoger beroep overweegt het hof onder meer dat hier gaat om uitleg van de huwelijkse voorwaarden overeenkomstig het Haviltex-criterium. M gaat hieraan voorbij. Zijn betoog dat er finaal verrekend moet worden, steunt op een zuiver taalkundige betekenis van de huwelijkse voorwaarden. De vraag wat de bedoeling is geweest om uitsluitend bij overlijden te verrekenen en niet bij echtscheiding laat M onbeantwoord (evenals de vraag waarom is afgesproken dat bij overlijden verrekening moet plaatsvinden). Dit had wel op de weg van M gelegen, nu de executeur op deze twee verschillende situaties heeft gewezen en hier ook sprake is van een echtscheidingssituatie (en de echtscheiding zelfs is uitgesproken).
Verder geldt sinds 1 januari 2012 dat een huwelijksgoederengemeenschap in geval van echtscheiding wordt ontbonden op het moment van indiening van het echtscheidingsverzoek omdat dan – zo blijkt uit de wetsgeschiedenis – ‘de door het hoofdstelsel veronderstelde solidariteit niet meer aanwezig is’. Op deze veronderstelde solidariteit sluit het betoog van de executeur ook aan.

Het hof komt dan ook tot de slotsom dat M en V ervan zijn uitgegaan dat bij overlijden nog sprake was van solidariteit of van een affectieve relatie. M heeft geen relevante feiten en omstandigheden gesteld die zijn uitleg rechtvaardigen. Het hof leidt uit de feiten af dat op het moment van het overlijden van V geen sprake meer was van een affectieve relatie tussen M en V, zoals zij die op het oog hebben gehad bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden. Dat het destijds de bedoeling van partijen was om óók in de onderhavige omstandigheden (in het bijzonder dat het huwelijk weliswaar door de dood is geëindigd maar de echtscheiding juist daarvóór is uitgesproken en door gebrek aan medewerking van M de echtscheidingsbeschikking niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en daardoor het huwelijk niet op laatstbedoelde wijze is geëindigd) finaal te verrekenen, heeft M ten slotte eveneens nagelaten om te beargumenteren (dat wil zeggen: anders dan met een beroep op de tekst van de huwelijkse voorwaarden). M heeft derhalve geen recht op finale verrekening.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 25 oktober 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4755