Kan artikel 1:159 lid 3 BW bij overeenkomst worden uitgesloten?

Het Gerechtshof Den Bosch heeft bij arrest van 23 juli 2015 beslist dat artikel 1:159 lid 3 BW niet bij convenant door partijen kan worden uitgesloten. Artikel 1:159 lid 3 BW is geen regelend recht kan niet door partijen worden uitgesloten. Aan de alimentatieplichtige moet de mogelijkheid geboden blijven wijziging van het alimentatiebeding te vragen wanneer hij/zij op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.

Casus

M en V zijn in 2005 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk, dat in 2012 door echtscheiding is ontbonden, zijn geen kinderen geboren. In artikel 2.1 van hun echtscheidingsconvenant zijn partijen het volgende overeengekomen: ‘Gezien de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man hebben partijen in het kader van de verplichting tot betaling van alimentatie een regeling getroffen, met dien verstande dat de man aan de vrouw zal betalen een bruto bedrag ad € 250 per maand, voor de duur van twaalf jaren te rekenen vanaf de dag van echtscheiding.’ Artikel 2.3 luidt: ‘Dit beding kan niet worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, ook niet op grond van het bepaald in artikel 1:159 lid 3 BW, inhoudende dat er sprake moet zijn van een dusdanige ernstige wijziging die partijen niet hebben kunnen voorzien.’
M raakt in juli 2013 werkloos. Op zijn verzoek stelt de rechtbank de partneralimentatie met ingang van 1 september 2013 vast op nihil. V gaat in hoger beroep.

De eerste vraag die aan het hof ter beantwoording voorligt, is of de partijen bij convenant artikel 1:159 lid 3 BW konden uitsluiten. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Aan V kan worden toegegeven dat een alimentatiebeding een overeenkomst is tussen partijen die zich kenmerkt door de contractsvrijheid van partijen en daarmede dus afwijkt van de wet, nu volgens de wet partneralimentatie te allen tijde vatbaar is voor wijziging bij een relevante wijziging van omstandigheden of wanneer is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Echter, deze contractsvrijheid wordt begrensd door de wet en de jurisprudentie. Naar het oordeel van het hof betreft het bepaalde in artikel 1:159 lid 3 BW geen regelend recht, zodat partijen deze bepaling niet kunnen uitsluiten. Aan de alimentatieplichtige moet de mogelijkheid geboden blijven wijziging van het alimentatiebeding te vragen wanneer hij op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.

De tweede vraag die door het hof beantwoord dient te worden, is of in hetgeen M ter zake heeft gesteld voldoende aanleiding gevonden kan worden om te komen tot doorbreking van het niet-wijzigingsbeding. Vast staat dat er aan de zijde van M sprake is geweest van een ingrijpende wijziging van omstandigheden: zijn inkomen is gedaald van € 40.000 bruto per jaar (uitgangspunt in het convenant) naar € 20.000 bruto per jaar met ingang van september 2013. M heeft onbetwist verklaard dat partijen voor de in het convenant opgenomen afspraak hebben gekozen omdat V ‘zwarte’ inkomsten uit poetswerk genoot en hij minder wilde gaan werken. Partijen wilden discussie hierover uitsluiten.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat het werkloos worden van M een in dit geval volstrekt onvoorzienbare situatie was. M werkte immers reeds ruim 30 jaar bij zijn werkgever. Het faillissement van deze werkgever kwam in juli 2013 als een complete verrassing. Het hof gaat derhalve voorbij aan de (overigens niet onderbouwde) stelling van V dat M er tijdens het opstellen van het convenant rekening had kunnen houden met het feit dat zijn werkgever failliet zou gaan.
Het hof is van oordeel dat M thans niet meer over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het eigen bestaan te voorzien. Zijn inkomen zal bij betaling van de geldende partneralimentatie aan V zakken beneden het niveau van 90% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm. Hierin ligt naar het oordeel van het hof een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden besloten, dat M naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet wijzigingsbeding kan worden gehouden.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 23 juli 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2810