Partneralimentatie en kindgebonden budget: hof stelt nieuwe prejudiciële vraag

M en V zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de door M aan V te betalen partneralimentatie. M verzoekt het hof te bepalen dat hij geen partneralimentatie is verschuldigd. Het hof beoordeelt hoe het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop in deze beoordeling moeten worden betrokken.

De Hoge Raad oordeelde op 9 oktober 2015 (JUR ECLI:NL:HR:2015:3011) dat bij de vaststelling van kinderalimentatie het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking moeten worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop moeten daarom worden beschouwd als inkomensondersteuning van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.


De gevolgen hiervan voor de vaststelling van partneralimentatie is vervolgens verschillend beoordeeld in de rechtspraak. De ene stroming houdt in dat het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop moeten worden beschouwd als (eigen) inkomen van degene die de bijdrage ontvangt, zodat het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop van invloed zijn op de hoogte van de (aanvullende) behoefte van de onderhoudsgerechtigde in die zin dat zij de (aanvullende) behoefte en daarmee de vast te stellen partneralimentatie verminderen. De andere stroming houdt in dat het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop van aanvullende aard zijn, vergelijkbaar met huur- en zorgtoeslag, die buiten beschouwing moeten worden gelaten bij de bepaling van de behoefte van degene die deze bijdrage ontvangt.

Paragraaf 5.3 van het rapport alimentatienormen versie 2017 luidt: ‘Bij de onderhoudsplichtige wordt het aandeel in de kosten kinderen dat voor zijn rekening komt, dat wil zeggen voor toepassing van de eventuele zorgkorting (voor hun beider of andere kinderen) als last in mindering op de draagkracht gebracht (…). De door de onderhoudsgerechtigde ontvangen kinderalimentatie wordt direct toegerekend aan de desbetreffende kinderen en geldt voor die ouder niet als inkomen. Wel wordt bij de bepaling van het inkomen van die ouder rekening gehouden met de aan die ouder toekomende fiscale voordelen van het tot het gezin behoren van kinderen, zoals de extra heffingskorting alsmede het kindgebonden budget waarop aanspraak bestaat.’
Het hof maakt de kanttekening dat deze passage is opgenomen in het kader van de zogenoemde ‘jusvergelijking’, die gemaakt wordt wanneer sprake is van eigen inkomen van de onderhoudsgerechtigde en/of van een relatief hoge behoefte en draagkracht en heeft als doel te bezien of de onderhoudsgerechtigde bij vaststelling van een in eerste instantie berekend bedrag aan alimentatie niet meer vrij besteedbaar inkomen (‘jus’) overhoudt dan de onderhoudsplichtige.

Ook in de literatuur zijn verschillende standpunten te vinden. Aan de ene kant wordt verdedigd dat het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop bij de vaststelling van de (aanvullende) behoefte in aanmerking moeten worden genomen omdat sprake is van inkomensondersteuning voor de verzorgende ouder. Aan de andere kant wordt bepleit dat het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop daarbij buiten aanmerking moeten blijven, omdat de onderhoudsverplichting van de ene gewezen echtgenoot jegens de andere prevaleert boven de door de staat aan de laatste geboden inkomensondersteuning indien deze niet (volledig) in zijn levensonderhoud kan voorzien.

Gelet op de verschillende opvattingen en het grote verschil in uitkomst in dit geval, ziet het hof aanleiding voor het ambtshalve stellen van de volgende prejudiciële vraag:
Moet in het kader van de vaststelling van de op de voet van artikel 1:157 BW door de ene aan de andere (gewezen) echtgenoot verschuldigde uitkering tot levensonderhoud rekening worden gehouden met het door de onderhoudsgerechtigde echtgenoot ontvangen kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, door dit te beschouwen als inkomen van laatstgenoemde echtgenoot, met als gevolg dat het kindgebonden budget in mindering strekt op diens behoefte aan een uitkering tot levensonderhoud, dan wel is bij het kindgebonden budget sprake van een overheidsbijdrage van aanvullende aard waarvan het karakter meebrengt dat die bijdrage bij het vaststellen van die behoefte buiten beschouwing moet worden gelaten en enkel bij de berekening van de draagkracht van de onderhoudsgerechtigde (in het kader van de jusvergelijking) in aanmerking moet worden genomen?

Bij wijze van voorlopige beslissing volgt het hof het standpunt in verschillende reeds gegeven arresten. Het hof telt het door V ontvangen kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop op bij het eigen inkomen van V. Daarop wordt in mindering gebracht het vastgestelde aandeel in de kosten van de kinderen dat voor rekening komt van V.

Gerechtshof Den Haag 22 februari 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:412