Partneralimentatie: nihilstelling op termijn, niet twaalf jaar betalen!

Het huwelijk tussen M en V, waaruit één kind is geboren, is in 2016 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld. M gaat in hoger beroep. Volgens hem is V niet behoeftig. Het hof acht het aannemelijk dat V (thans nog) niet volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof acht de stelling van V (dat zij ten tijde van het huwelijk, naast haar parttime baan, voor het gezin en het huishouden heeft gezorgd, terwijl M zich volledig op zijn carrière heeft kunnen richten) aannemelijk. Bovendien acht het hof aannemelijk dat V tot op heden vergeefs heeft geprobeerd om, naast haar huidige dienstverband, haar werkzaamheden enigszins uit te breiden.

Het vorenstaande neemt echter niet weg dat naar het oordeel van het hof wel van V mag worden verwacht, gezien de huidige omstandigheden, dat zij op termijn inspanningen gaat verrichten om haar werkzaamheden verder uit te breiden. Het hof acht het redelijk V daarvoor een termijn te gunnen en stelt die termijn op drie jaar vanaf heden, waarbij het hof er van uitgaat dat V – gezien haar opleiding en capaciteiten – over (uiterlijk) drie jaar zich een zodanig inkomen moet kunnen verwerven dat zij, mede gelet op de welstand ten tijde van het huwelijk, alsdan volledig in haar eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien. Het hof bepaalt daarom de door M aan V te betalen partneralimentatie met ingang van 1 januari 2019 op nihil.

Gerechtshof Den Haag, 18 mei 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2541