Schriftelijke stukken moeten worden geschreven door een advocaat, niet door een partij

M en V zijn in 1986 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. In 1998 gaan zij feitelijk uiteen, in 1999 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden. M stelt thans dat de afspraken met betrekking tot de door hem tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten niet goed zijn vastgelegd in het door partijen in 1998 ondertekende (en met tussenkomst van een advocaat opgestelde) echtscheidingsconvenant.

In hoger beroep overweegt het hof als volgt. De rechtbank heeft M in eerste aanleg een duidelijke waarschuwing gegeven met betrekking tot misbruik van procesrecht aan zijn zijde: ‘De rechtbank acht deze deelvordering dusdanig zwak, dat het instellen daarvan dicht in de buurt komt van misbruik van procesrecht. In geval van misbruik van procesrecht zou een volledige proceskostenvergoeding, in plaats van de meer gebruikelijke gelimiteerde proceskostenvergoeding, gerechtvaardigd zijn geweest‘ (ECLI:NL:RBROT:2020:4678). Ondanks deze heldere en terechte waarschuwing van de rechtbank is M in hoger beroep gegaan, zonder met nieuwe en rechtens relevante feiten te komen. In appel herhaalt hij een kansloze zaak, als gevolg waarvan V wederom geconfronteerd wordt met zeer aanzienlijke proceskosten. Het hof is thans van oordeel dat de grens van misbruik van procesrecht aan de zijde van M is bereikt.
De rechtbank heeft overwogen: ‘[M] heeft een conclusie van repliek genomen van 80 bladzijden. De rechtbank zal geen kennis nemen van de bladzijden 13 tot aan bladzijde 80 bovenaan. Op deze bladzijden is niet de advocaat van [M] aan het woord, maar [M] zelf, met een (poging tot) juridische weerlegging van het standpunt van [V]. De advocaat van [M] miskent dat in een procedure bij de handelskamer van de rechtbank verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat geldt. Een advocaat dient zelf een juridische en relevante vertaling te maken van het standpunt van de cliënt. Verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat zou een wassen neus zijn indien deze slechts optreedt als doorgeefluik.’ M is het daar niet mee eens is. Volgens hem heeft de rechtbank, door geen kennis te nemen van het stuk van hemzelf, ook een gedeelte geweigerd van de conclusie van repliek van zijn advocaat, hetgeen niet is toegestaan.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Artikel 79 lid 2 Rv bepaalt dat alleen in kantonzaken in persoon kan worden geprocedeerd; in alle overige zaken wordt de procedure gevoerd door een advocaat. Uit artikel 83 Rv volgt dat in zaken waarin niet in persoon kan worden geprocedeerd, de stukken door een advocaat moeten worden ondertekend. Uit HR 23 oktober 1992 (RvdW 1992, 234) volgt dat een verplichte vertegenwoordiging van een procespartij door een advocaat niet in strijd is met artikel 6 EVRM.
Het beginsel van verplichte procesvertegenwoordiging strekt er onder meer toe de rechter in staat te stellen zijn taak op adequate wijze uit te oefenen, door te verzekeren dat de zaak wordt behandeld en gepresenteerd door gekwalificeerde raadslieden, die in staat zijn een duidelijke en rechtens relevante uiteenzetting te geven van het standpunt van de procespartij voor wie zij optreden. Deze rechtsopvatting brengt met zich dat in een procedure waarvoor een verplichte procesvertegenwoordiging geldt, de schriftelijke stukken geschreven dienen te worden door de advocaat en niet door de procespartij zelf, aangezien dit laatste een efficiënte procedure niet ten goede komt. Op grond van artikel 14 van de gedragsregels van de Orde van Advocaten is de advocaat verantwoordelijk voor de uitvoering van de opdracht. Op basis van deze gedragsregel is de advocaat dominus litis in de procedure (deze regel hangt samen met de onafhankelijkheid van de advocaat). Op basis van artikel 6 van de gedragsregels moet een advocaat een procedure doelmatig voeren en daarbij onnodige kosten voorkomen. Daarbij dient hij ook oog te hebben voor de belangen van de wederpartij. De praktijk wijst uit dat als de facto het niet de advocaat blijkt te zijn, maar een van partijen zelf, die de procedure ter hand neemt en zich als dominus litis wenst te gedragen, de zaak nodeloos kan escaleren, met als mogelijk gevolg dat er enorme kosten gemaakt dienen te worden. Ook V wijst in haar verweer expliciet naar de kosten die veroorzaakt zijn door M, door een stuk van 67 bladzijden in te voegen in de conclusie van repliek van zijn advocaat.
Al met al is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht geen kennis heeft genomen van hetgeen M zelf heeft geschreven. Ten overvloede wijst het hof erop dat M verder geen belang heeft bij zijn grief, aangezien zijn advocaat in appel zelf de feiten naar voren heeft kunnen brengen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt M in de proceskosten.

Gerechtshof Den Haag 7 december 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2879