Alimentatie en zwarte inkomsten

M en V zijn in 2012 met elkaar getrouwd. Uit het huwelijk zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren. M is zelfstandig ondernemer en exploiteert een coffeeshop. In 2019 gaan partijen feitelijk uiteen. De kinderen wonen bij V.

In het kader van de lopende echtscheidingsprocedure verzoekt V de rechtbank de door M aan haar te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 1.896 per kind per maand en de partneralimentatie op € 8.744 netto per maand. Volgens V leefden partijen tijdens hun huwelijk van circa € 20.000 netto per maand, waarvan het merendeel ‘zwart’ werd verdiend. M betwist dat en stelt dat hij geen andere inkomsten heeft dan die in zijn belastingaangiften staan vermeld (de winst van zijn onderneming) en dat partijen circa € 4.000 netto per maand te besteden hadden.

De rechtbank overweegt dat zij nu moet gaan beoordelen in hoeverre partijen van zwarte inkomsten hebben geleefd en aan de hand daarvan een bijdrage voor de kinderen en V vaststellen. Zo wordt dus het genereren van zwarte inkomsten door partijen in stand gehouden. In welke mate er sprake is van zwarte inkomsten, kan de rechtbank – door de sterk uiteenlopende standpunten van partijen – niet vaststellen. Dit betekent dat de rechtbank niet (voldoende) tot een weloverwogen oordeel kan komen over een reële bijdrage van M in de kosten van levensonderhoud van de kinderen en V. Daar komt bij dat de rekenwijze van de rechtspraak uitgaat van de fiscale wetgeving, en dus niet toepasbaar is op de situatie van partijen zoals die door V is geschetst. De rechtbank gaat dan ook niet rekenen, maar stelt een bijdrage vast gebaseerd op de standpunten van partijen.
De kern van de discussie van partijen is de vraag of er gedurende het huwelijk sprake is geweest van (grote stromen) zwart geld of niet. De standpunten van partijen liggen daarin extreem ver uit elkaar. Volgens V was het netto gezinsinkomen circa € 20.000 per maand, volgens M circa € 4.000 per maand). Wat partijen per maand te besteden hadden, is zeer onduidelijk en valt voor de rechtbank niet vast te stellen. Maar de rechtbank is van oordeel dat V voldoende heeft aangetoond dat er (veel) meer geld binnenkwam dan dat er uit de door M overgelegde stukken blijkt. Dat maakt dat de rechtbank niet van de inkomensgegevens van M uit kan gaan. V heeft vele bonnen overgelegd van uitgaven die in 2018 (en ook de jaren daarvoor) door partijen zijn gedaan, waaronder meerdere uitgaven bij high end merken als Gucci, Louis Vuitton, Christian Dior, Chanel en Hermès. Zij becijfert in een opgesteld overzicht (waarbij zij ook vermeende contante uitgaven optelt) de uitgaven van partijen in 2018 op € 208.176,93. Daar bovenop komen volgens V nog de vaste lasten en (nog meer) contante betalingen.
M heeft in zijn algemeenheid betwist dat er sprake is van zwarte inkomsten. Verder heeft hij een aantal bonnen en uitgaven specifiek betwist en heeft hij gewezen op een aantal dubbeltellingen in de overzichten van V. Dit verweer verklaart echter niet het verschil tussen de levensstijl van partijen, zoals die blijkt uit de overgelegde bonnen, en de inkomsten zoals die volgen uit de belastingaangiften. M heeft de onderbouwing van V niet concreet en specifiek (per uitgave) betwist en niet gesteld waar volgens hem vanuit gegaan zou moeten worden indien zijn primaire standpunt niet wordt gevolgd. Dit lag – gelet op het onderbouwde standpunt van V – wel op zijn weg. M heeft ter zitting verklaard de door V opgevoerde uitgaven niet te herkennen, geschrokken te zijn van de hoeveelheid en dat hij niet anders kan concluderen dan dat er andere inkomensstromen zijn, maar dat die dan bij V vandaan moeten komen. Wat daar ook van zij, ook indien de geldstromen bij V vandaan zouden komen, zijn zij besteed aan het gezin en dus bepalend voor de behoefte van de kinderen. Na verdere inhoudelijke beoordeling stelt de rechtbank de door M aan V te betalen kinderalimentatie vast op € 1.754 per kind per maand en de partneralimentatie op € 4.000 per maand.
De rechtbank overweegt ten slotte als volgt. Normaal gesproken geldt dat de partij die partneralimentatie betaalt, de betaalde partneralimentatie als aftrekpost mag opvoeren in de belastingaangifte en daardoor minder belasting betaalt. De rechtbank telt daarom altijd dat belastingvoordeel op bij de draagkracht (de bijdrage wordt daarmee ‘gebruteerd’). De rechtbank kan de in casu vastgestelde partneralimentatie niet bruteren, omdat is uitgegaan van een aanzienlijk bedrag aan zwarte inkomsten, waar per definitie geen belasting over wordt betaald. De rechtbank merkt op dat V heeft verzocht om een netto bedrag aan partneralimentatie vast te stellen. Dat is bijzonder. Het is de rechtbank dan ook niet duidelijk of V voornemens is om over de door haar te ontvangen partneralimentatie belasting te gaan betalen. De rechtbank legt daarom de onderhoudsbijdrage van € 4.000 per maand vast zonder deze verder te bruteren. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat V uiteraard verplicht is over dit bedrag belasting af te dragen.

Rechtbank Midden-Nederland 1 februari 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:457