Wijziging overeenkomst kinderalimentatie wegens grove miskenning wettelijke maatstaven

M en V hebben sinds 2002 een affectieve relatie met elkaar. Uit die relatie zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2016 verbreken partijen hun relatie. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. Tussen hen en M is een omgangsregeling van kracht. Op 24 juli 2016 hebben partijen een overeenkomst ondertekend, waarin zij de door M aan V te betalen kinderalimentatie hebben vastgesteld op € 300 per kind per maand.

V verzoekt de rechtbank, met een beroep op artikel 1:401 lid 5 BW (grove miskenning van de wettelijke maatstaven), de door M aan haar te betalen kinderalimentatie gewijzigd vast te stellen op € 1.135 per kind per maand. De rechtbank wijst het verzoek af. V gaat in hoger beroep. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en stelt de door M aan V te betalen kinderalimentatie met ingang van 24 juli 2016 vast op € 1.053 per kind per maand (ECLI:NL:GHARL:2019:11169). M gaat in cassatie.

De Hoge Raad overweegt als volgt. Artikel 1:401 lid 5 BW bepaalt dat een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Bij partneralimentatie vindt deze bepaling geen toepassing als partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken (HR 15 november 1974, ECLI:NL:HR:1974:AC4375). In casu is de vraag aan de orde of dit ook het geval is bij bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven voor kinderalimentatie.

In HR 1 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1689) oordeelde de Hoge Raad dat de contractsvrijheid van ouders bij afspraken over kinderalimentatie wordt begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat de kinderalimentatie ten minste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven. Uit het dwingendrechtelijke karakter van deze regel volgt dat daarvan niet ten nadele van minderjarige kinderen kan worden afgeweken, ook niet als die afwijking bewust is overeengekomen. De rechter die bij de beoordeling van een wijzigingsverzoek heeft vastgesteld dat de overeenkomst over kinderalimentatie is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, oordeelt zelfstandig over de kinderalimentatie, met inachtneming van die wettelijke maatstaven, zonder gebonden te zijn aan hetgeen de ouders onderling over die alimentatie zijn overeengekomen. Hieruit volgt dat bij afwijking van de wettelijke maatstaven voor kinderalimentatie ten nadele van minderjarige kinderen voor de toepassing van artikel 1:401 lid 5 BW niet van belang is of de ouders daarvan bewust zijn afgeweken, of dat die afwijking het gevolg is van onjuist inzicht in de betekenis van de maatstaven, of doordat zij uitgingen van onjuiste of onvolledige gegevens.

Uit genoemde prejudiciële beslissing van 1 november 2019, en het oordeel daarin dat de kinderalimentatie ten minste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven, volgt dat wel ten gunste van minderjarige kinderen mag worden afgeweken van die wettelijke maatstaven. Is dat het geval, dan is wijziging van de overeengekomen kinderalimentatie op de voet van artikel 1:401 lid 5 BW in beginsel niet mogelijk als die afwijking bewust heeft plaatsgevonden, en dus niet het gevolg is van onjuist inzicht in de betekenis van de maatstaven of doordat is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens (vgl. HR 26 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2877). Dat kan anders zijn als de onderhoudsplichtige ouder ook onderhoudsverplichtingen heeft jegens andere kinderen, onder wie kinderen uit andere relaties. In dat geval zou de niet-toepasselijkheid van artikel 1:401 lid 5 BW bij bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven voor kinderalimentatie ten gunste van minderjarige kinderen immers in strijd kunnen komen met de regel dat bij het bepalen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige, rekening gehouden moet worden met onderhoudsverplichtingen jegens andere kinderen.

Indien de ouders bewust van de wettelijke maatstaven voor kinderalimentatie zijn afgeweken ten gunste van minderjarige kinderen, is een wijziging van die afspraak op de grond dat zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven in de zin van artikel 1:401 lid 5 BW desalniettemin mogelijk als de omstandigheden van het geval toepassing rechtvaardigen van artikel 6:216 jo. 6:248 lid 2 en 6:258 BW. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep.

Hoge Raad 19 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:422