Artikel 1:160 BW en de kosten van het rechercheonderzoek

Het huwelijk tussen M en V is in 2011 ontbonden door echtscheiding ontbonden. De Rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 255 per maand. Inmiddels heeft V in X een nieuwe partner gevonden.

M verzoekt de Rechtbank te bepalen dat zijn onderhoudsplicht jegens V met ingang van 22 februari 2015 van rechtswege is geëindigd, aangezien V en X sinds die datum met elkaar samenwonen als waren zij gehuwd (artikel 1:160 BW). M onderbouwt deze stelling door overlegging van een in zijn opdracht opgesteld rechercherapport.

De Rechtbank wijst het verzoek toe en veroordeelt V tot betaling aan M van een bedrag van € 9.354,71 in verband met de door hem gemaakte recherchekosten. Tegen deze laatste beslissing gaat V in hoger beroep.

Volgens het Hof heeft V niet aangetoond dat de kosten van het onderhavige rechercheonderzoek onredelijk hoog zijn. Vooropgesteld wordt dat de marges van in het kader van artikel 1:160 BW door particuliere onderzoeksbureaus gemaakte kosten ruim zijn, mede gelet op de hoge motiveringseisen die gelden om tot een bevestigende beantwoording van de vraag te kunnen komen of er sprake is van ‘een samenleven met een ander als waren zij gehuwd’. In dit geval heeft het recherchebureau gebruikgemaakt van een drietal onderzoeksmiddelen, te weten observatie, digitaal onderzoek en onderzoek op locatie – allemaal gebruikelijke onderzoeksmethoden die de nodige tijd vergen. Gelet op de aard van de zaak acht het Hof de in het rapport verantwoorde vijftig uren observatie en tien uren onderzoek op locatie niet buitensporig veel. De observaties zijn een belangrijk onderdeel van het onderzoek geweest en het doen daarvan is nu eenmaal een arbeidsintensieve aangelegenheid. Hetzelfde geldt voor de onderzoeken op twee verschillende locaties.
Het vorenstaande klemt temeer nu V – daar ter zitting expliciet naar gevraagd – niet heeft kunnen aangeven wat in haar ogen een redelijk bedrag zou zijn voor een onderzoek als het onderhavige. V is nog in de gelegenheid gesteld om het onderzoeksdossier in te zien op het recherchebureau, maar die kans heeft zij onbenut gelaten. De mogelijk nadelige consequenties daarvan komen voor haar rekening en risico.

V heeft gesteld dat op basis van de waarnemingen van het recherchebureau in april 2015 reeds duidelijk was dat zij en X samenwoonden, zodat het deel van het onderzoek dat betrekking heeft op de periode daarna daarom onnodig is uitgevoerd. V miskent daarbij echter dat enkel gebruikmaken van hetzelfde woonadres onvoldoende is om van samenleven als bedoeld in artikel 1:160 BW te kunnen spreken. Naar vaste rechtspraak is daarvoor immers tevens vereist dat sprake is van een duurzame samenleving en het vormen van een economische eenheid, en daarvoor gelden de hoge motiveringseisen zoals hiervoor vermeld. Aldus is niet gebleken dat de door M geclaimde recherchekosten om deze reden onredelijk hoog zouden zijn.
Het Hof bekrachtigt de beschikking van de Rechtbank.

Hof Arnhem-Leeuwarden 14 september 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8115