Schenking onder uitsluitingsclausule niet aangetoond

M en V zijn in 2012 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2016 door echtscheiding is ontbonden. Partijen twisten over de verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

V verzoekt de Rechtbank te bepalen dat zij een vordering van € 28.000 heeft op de gemeenschap, althans voor de helft op het privévermogen van M, in verband met een schenking onder uitsluitingsclausule door haar vader. V verwijst naar het door haar overgelegde rekeningoverzicht, waaruit blijkt dat haar vader op 31 oktober 2013 een bedrag van € 28.000 van zijn spaarrekening naar zijn lopende rekening heeft overgemaakt met de omschrijving ‘i.v.m. aflossing schenking [V]’ en vervolgens van zijn lopende rekening een zelfde bedrag naar de hypotheekbank van partijen heeft overgemaakt met de omschrijving ‘[M] en [V], extra aflossing’. De Rechtbank wijst het verzoek af. V gaat in hoger beroep.

Het Hof overweegt als volgt. Dat V en haar vader ten tijde van de schenking mondeling hebben afgesproken dat de schenking alleen voor V was bedoeld en onder uitsluitingsclausule is gedaan, is niet komen vast te staan. V heeft niets verklaard waaruit blijkt dat deze voorwaarde op dat moment tussen haar en haar vader is besproken. Uit haar verklaring dat zij, toen haar vader de schenking deed, M heeft verteld dat het voorschot op haar erfenis voor haar alleen was, blijkt niet dat haar vader dit zo met haar heeft besproken. Vader heeft verklaard (1) dat hij een belastingvrije schenking wilde doen, (2) dat partijen maximaal € 28.000 boetevrij op hun hypotheek konden aflossen en (3) dat hij het geld van de spaarrekening via de lopende rekening heeft overgemaakt naar de hypotheekbank van M en V. Van een mondelinge afspraak dat de schenking alleen voor V was (lees: onder uitsluitingsclausule werd gedaan), blijkt daaruit niet.

Uit de omschrijving ‘i.v.m. aflossing schenking [V]’ volgt niet (zonder meer) dat sprake is van een schenking met uitsluitingsclausule aan V, nog daargelaten dat de schenking niet op dat moment plaatsvond en bovendien bij de overboeking van de ene rekening van vader naar een andere rekening van vader, niet kan worden gesproken van een jegens de ander (lees: V) gemaakt beding.
De omschrijving bij de overboeking van de lopende rekening van vader naar de rekening van de hypotheekbank van partijen (zijnde het moment waarop de gift tot stand komt en het moment waarop de uitsluitingsclausule dient te worden gemaakt) luidt ‘[M] en [V], extra aflossing’. Dat het toen de bedoeling was (alleen) aan V een schenking te doen onder uitsluitingsclausule, maar dat dit niet als omschrijving bij de overboeking kon worden opgenomen als gevolg van de regels van de bank, zoals V stelt, is – gelet op de betwisting door M – niet komen vast te staan. De vermelding ‘[M] en [v}, extra aflossing’ biedt, in het licht van de onbetwiste verklaring van M dat hij de vader van V voor de schenking heeft bedankt en dat er (toen) niet is gezegd dat de schenking niet voor hem zou zijn/buiten de gemeenschap zou vallen, eerder aanknopingspunten voor een schenking zonder uitsluitingsclausule.

Voor zover V heeft willen betogen dat een voorschot op een erfenis gelijk is te stellen aan een verkrijging krachtens erfrecht waarop de uitsluitingsclausule in een testament van toepassing is, oordeelt het Hof in andere zin. Van een verkrijging krachtens erfrecht en toepasselijkheid van een testament kan pas sprake zijn na het overlijden van de gever(s).
Het Hof bekrachtigt de beschikking van de Rechtbank.

Hof Amsterdam 28 februari 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:634) en
19 september 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:3818)