Kinderalimentatie: gedachte achter het forfaitaire rekenstelsel woonlasten

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. In 2015 beëindigen partijen hun relatie en samenwoning. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V.

De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 159 per kind per maand. V gaat in hoger beroep. Volgens haar heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met de werkelijke woonlasten van M, die aanzienlijk lager zijn dan de forfaitaire woonlasten.

Het hof overweegt als volgt. In de rechtspraak is met betrekking tot de berekening van kinderalimentatie gekozen voor een forfaitair rekensysteem. De Advocaat-Generaal (AG) heeft in zijn conclusie bij HR 24 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3658) de contouren geschetst waarbinnen het forfaitair systeem kan worden gebruikt. De A-G heeft geconcludeerd (ECLI:NL:PHR:2014:1908): ‘Over de wenselijkheid van het in aanmerking nemen van forfaitaire woonlasten bij de vaststelling van kinderalimentatie kan men verschillend denken. Enerzijds kan het tot onbegrip leiden als de alimentatie niet aansluit bij de werkelijke draagkracht zoals betrokkenen die percipiëren. Nog daargelaten dat, althans in het geval dat de werkelijke woonlasten hoger zijn dan de forfaitaire woonlasten, een beroep op de aanvaardbaarheidstoets de justitiabele soelaas zou kunnen bieden, zijn aan een forfaitaire norm als die met betrekking tot de woonlasten onmiskenbaar ook voordelen verbonden. Een dergelijke norm vergroot de voorspelbaarheid van de hoogte van kinderalimentatie (hetgeen mede van belang is indien partijen daarover buiten rechte willen overeenkomen) en maakt een eenmaal vastgestelde alimentatie minder gevoelig voor wijzigingen in de woonsituatie van de betrokken onderhoudsplichtige. Bij dit alles blijft uiteraard randvoorwaarde dat de vaststelling van de kinderalimentatie, mede op basis van forfaitaire woonlasten, aan de wettelijke maatstaven zal moeten voldoen. Naar mijn mening is het niet bij voorbaat in strijd met de wet als de alimentatierechter bij de vaststelling van kinderalimentatie redelijk te achten, forfaitaire woonlasten hanteert, ook niet voor zover die forfaitaire woonlasten de actuele, werkelijke woonlasten van de onderhoudsplichtige overstijgen.’
Het hof acht het in het onderhavige geval niet in strijd met het wettelijk kader om bij de bepaling van de draagkracht van M rekening te houden met forfaitaire woonlasten. M heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zijn woonlasten niet gelijkelijk met zijn partner kan verdelen. Het toepassen van een forfaitair rekensysteem biedt bovendien geen mogelijkheden om met iedere post met betrekking tot de draagkracht rekening te houden. Wordt gerekend met werkelijke woonlasten, dan is het hof met de man van oordeel dat ook met alle andere lasten van partijen gerekend zou moeten worden. Naar het oordeel van het hof leidt het toepassen van het forfaitair systeem in casu niet tot een onaanvaardbaar resultaat.

Gerechtshof Amsterdam 9 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:66