Kinderalimentatie: aandeel stiefouder

Uit de affectieve relatie tussen M en V wordt in 2002 dochter D geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. In 2004 beëindigen partijen hun relatie. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V. Tussen M en D is een omgangsregeling van kracht. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 430 per maand. Op 10 juli 2015 treedt V in het huwelijk met X.

M verzoekt de rechtbank de door hem aan V te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af. In hoger beroep draait het onder meer om de vraag in hoeverre X dient bij te dragen in de behoefte van D. Niet in geschil is dat X, door zijn huwelijk en samenleving met V, onderhoudsplichtig jegens D is geworden.

Het hof overweegt als volgt. Blijkens de Parlementaire Geschiedenis met betrekking tot artikel 1:395 BW zijn, in het geval de onderhoudsverplichting van de stiefouder samenvalt met die van de ouder van de kinderen, de verplichtingen ter zake van onderhoud in beginsel van gelijke rang. De omvang van ieders onderhoudsverplichting hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij als belangrijke factoren in het bijzonder gelden (1) het gegeven dat tussen de ouder en het kind een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en het stiefkind, (2) de draagkracht van de ouder en de stiefouder en (3) de feitelijke verhouding tot ieder van de onderhoudsplichtigen.

Het hof neemt als omstandigheden in aanmerking dat er sprake is van een regelmatig contact tussen M en D, en dat X pas sinds 10 juli 2015 stiefouder van D is. Zowel de draagkracht van M als die van X zijn toereikend om in de behoefte van D te voorzien. Zouden onderhoudsbijdragen van de drie onderhoudsplichtigen naar rato van hun draagkracht worden vastgesteld, dan zou dat betekenen dat een aanzienlijk deel van de behoefte van D voor rekening van X komt. Dat acht het hof geen redelijke verdeling in het licht van bovenvermelde omstandigheden. Het hof ziet dan ook aanleiding om de onderhoudsverplichting van X te stellen op een derde deel van de behoefte van D en het resterende twee derde deel naar rato van draagkracht te verdelen tussen M en V.
Na berekening van behoefte en draagkracht vernietigt het hof de beschikking van de rechtbank en stelt de door M aan V te betalen kinderalimentatie vast op € 302 per maand.

Gerechtshof Amsterdam 15 augustus 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3300