Belegging in bitcoins loopt uit de hand

M en V zijn in 2005 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2019 gaan zij feitelijk uiteen. Inmiddels bevindt de echtscheidingsprocedure zich in de eindfase en is de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap aan de orde.

Tijdens het huwelijk heeft M eigenhandig gemeenschappelijk vermogen (spaargeld) aangewend voor beleggingen in bitcoins bij [naam]. Daarmee is hij slachtoffer geworden van zogenoemde broker- of boilerroom-fraude. Partijen twisten over de vraag of M hiermee de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld zoals bedoeld in artikel 1:164 BW.

De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat M in ieder geval (herleidbaar) in februari 2019 een bedrag van € 35.975 heeft besteed aan genoemde dubieuze beleggingen in bitcoins. M heeft ter zitting erkend dat hij hiervoor zonder overleg met en/of toestemming van V het gezamenlijk spaargeld van partijen heeft gebruikt. Hoewel M hierbij waarschijnlijk de goede bedoeling had om de gemeenschap te verrijken met het voorgespiegelde te verwachten rendement, heeft zijn belegging erin geresulteerd dat hij in totaal € 99.743 (bestaande uit onder meer spaargeld van partijen, een gift en een lening van zijn ouders) heeft verloren en dus verspild. Hierbij komt dat de door M gestelde vordering op [naam] hoogstwaarschijnlijk feitelijk geen enkele waarde vertegenwoordigt. De rechtbank is van oordeel dat deze nadelig uitpakkende beleggingsbeslissing in dit geval onder de kwalificatie ‘benadeling’ valt. M heeft immers niet geïnvesteerd bij een te goeder naam bekend staande instelling, maar heeft zich ingelaten met buitenlandse aanbieders waarover (aldus M in zijn politie-aangifte tegen [naam]) in reviews op internet werd geschreven ‘dat dit geen zuivere koffie was’. M heeft een onverantwoord groot risico genomen door niet al van te voren gedegen onderzoek te doen en door vervolgens op verschillende momenten grote bedragen over te maken naar buitenlandse bankrekeningen. De rechtbank is van oordeel dat M dit niet op deze wijze had mogen doen, althans niet zonder toestemming van V. Bovendien is de door M gestelde financiële noodzaak van deze (buitengewoon risicovolle) investeringen onvoldoende gebleken. Gelet op het voorgaande moet M € 35.975 aan de huwelijksgemeenschap vergoeden.
M heeft in december 2018 een schenking van zijn ouders ontvangen van € 5.363. Bij deze overboeking staat vermeld ‘schenking onder uitsluitingsclausule conform schenkingsovereenkomst 2018’. Nu dit bedrag door M onder uitsluiting is verkregen, valt dit op grond van artikel 1:94 lid 2 sub a BW (zoals dat gold vóór 1 januari 2018) niet in de algehele gemeenschap van goederen. Dit zou in beginsel betekenen dat M een vordering op de gemeenschap heeft van € 5.363. M heeft echter ter zitting verklaard dat hij dit bedrag ook heeft besteed aan vorenbedoelde beleggingen in bitcoins. De rechtbank vindt het daarom niet redelijk om in dit geval te beslissen dat M, die zelf dit bedrag heeft verspild aan frauduleuze beleggingen, een vergoedingsrecht heeft verkregen op de huwelijksgemeenschap van € 5.363.
De rechtbank heeft ter zitting met partijen en hun advocaten vastgesteld dat de vordering van M op [naam] hoogstwaarschijnlijk feitelijk geen enkele waarde vertegenwoordigt, nu M – kort gezegd – is opgelicht. De rechtbank deelt deze vordering aan M toe. Dit betekent dat, voor zover er nog sprake zal zijn van enige waarde die te innen is, M gerechtigd is om deze vordering te incasseren, waarna hij de incasso-opbrengst bij helfte moet delen met V.
Vast staat dat M in 2019 in totaal € 50.000 heeft geleend bij zijn ouders om verder te beleggen in bitcoins bij [naam]. In beginsel zijn partijen op grond van artikel 1:100 BW in hun onderlinge verhouding voor de helft draagplichtig voor deze schuld. De rechtbank is in dit geval echter van oordeel dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van deze schuld – een andere draagplicht moet volgen. M heeft immers zonder overleg met en/of toestemming van V in totaal € 50.000 van zijn ouders geleend. Vervolgens heeft hij dit bedrag (samen met het gemeenschappelijke spaargeld van partijen) zonder toestemming van V besteed aan een onverantwoorde en dubieuze buitenlandse investering in bitcoins, waar hoogstwaarschijnlijk geen enkel voordeel (meer) mee zal kunnen worden behaald. Onder deze omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien V in de onderlinge verhouding met M voor de helft draagplichtig zou zijn voor deze schuld. De rechtbank beslist daarom dat M die schuld aan zijn ouders van € 50.000 geheel als eigen schuld zal moeten dragen en voor zijn eigen rekening dient te nemen.

Rechtbank Den Haag 27 december 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12789