Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2015 dochter D geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2017 beëindigen partijen hun relatie. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij M. Partijen zijn co-ouderschap overeengekomen, op grond waarvan D middels een week-op-week-af-regeling bij één van haar ouders verblijft. M heeft inmiddels in X een nieuwe partner gevonden.

Op 20 maart 2020 heeft M D niet naar V teruggebracht. Sindsdien verblijft zij bij M. V vordert in kort geding nakoming door M van de vastgestelde zorgregeling. M op zijn beurt vordert schorsing van de omgangsregeling totdat de Corona-problematiek is opgelost.

Volgens V heeft M de omgang tussen haar en D stopgezet in verband met de Corona-crisis, omdat hij vreest voor de gezondheid van X en haar dochter, die beiden tot een risicogroep behoren. V is van mening dat dit geen gegronde reden is om de omgang tussen haar en D stop te zetten.
M stelt dat in verband met de Corona problematiek een onveilige situatie is ontstaan. X en haar dochter zijn vatbaarder voor het Coronavirus in verband met hun zwakke gezondheid. Zij moeten daarom twee maanden thuis blijven en contact met derden vermijden. V heeft D naar M laten brengen, terwijl zij vanwege een neusverkoudheid door school naar huis gestuurd was. V was zelf ook ziek, maar heeft hierover gezwegen. M heeft dit later van D gehoord. Door deze informatie te verzwijgen, heeft V onverantwoordelijk gehandeld, aldus M.

De voorzieningenrechter overweegt dat de zorgregeling op dit moment in principe uitvoerbaar is, gelet op de richtlijnen die het RIVM in verband met het Coronavirus heeft uitgevaardigd. Het houden van 1,5 meter afstand geldt niet voor gezinsleden, en D is deel van het gezin van zowel M als V. De situatie van M maakt echter dat er voor hem redenen zijn om extra voorzichtig te zijn. De voorzieningenrechter acht het begrijpelijk dat M redenen ziet om voor de veiligheid van zijn gezin geen uitvoering te geven aan de huidige zorgregeling. In de situatie van V daarentegen zijn geen beletsels tegen de uitvoering van de zorgregeling als alle partijen zich aan de RIVM-richtlijnen houden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het contact tussen D en beide ouders belangrijk is. Nu de huidige maatregelen in principe aan uitvoering van de zorgregeling niet in de weg staan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat beide partijen D de mogelijkheid moeten geven om conform de overeengekomen zorgregeling naar de andere ouder te gaan. Of partijen het verantwoord vinden om D na een verblijf bij de andere ouder weer in huis te nemen, is ter beoordeling aan (en de verantwoordelijkheid van) de betreffende ouder. Dat M van mening is dat hij D, gezien de veiligheid van zijn gezin, niet meer in huis kan nemen na een verblijf bij V, is onvoldoende grond om D niet naar V te laten gaan. De voorzieningenrechter wijst daarom de vordering van M af.

V heeft gevorderd om M te veroordelen tot nakoming van de huidige zorgregeling op straffe van een dwangsom. Toewijzing van die vordering zal er toe leiden dat M ook veroordeeld wordt om D bij zich te hebben in de weken dat zij volgens de zorgregeling bij hem is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat M, gezien de huidige situatie en de zorgen rondom de gezondheid van zijn gezinsleden, ervoor moet kunnen kiezen om gedurende de periode dat de huidige maatregelen van kracht zijn, D na een verblijf bij V niet in huis te nemen. De voorzieningenrechter wijst de vordering van V dan ook slechts toe voor zover die er op ziet dat M medewerking verleent aan het verblijf van D bij V in de weken dat zij volgens de geldende zorgregeling bij V zal verblijven. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat hij het van groot belang acht dat D tijdens haar verblijf bij V goed contact zal kunnen onderhouden met M. M heeft geen vordering gedaan tot het vastleggen van een contactregeling in de periode dat D bij V zal verblijven, maar de voorzieningenrechter gaat er vanuit dat V zich aan haar ter zitting gedane toezeggingen hierover zal houden gedurende de hele periode dat er maatregelen in verband met Corona van kracht zullen zijn en D daardoor niet bij M zal verblijven.

Voorzieningenrechter Rechtbank Midden-Nederland 6 april 2020,ECLI:NL:RBMNE:2020:1612