Deelname aan Kinderen uit de Knel is niet vrijblijvend

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. De communicatie tussen partijen is ernstig verstoord. De rechtbank heeft in 2020 een voorlopige omgangsregeling tussen M en de kinderen vastgesteld.

M verzoekt de rechtbank een definitieve omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen, en wel op de wijze als hij voorstaat. V heeft haar eigen voorstel voor een omgangsregeling.

De rechtbank overweegt als volgt. M lijkt voorbij te gaan aan zijn eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheden om het geschil dat hij heeft met V zo goed mogelijk te beëindigen. In een procedure waarin aan hem een advocaat is toegevoegd, hebben twee mondelinge behandelingen plaatsgevonden. Tijdens de tweede mondelinge behandeling heeft M tegenover V en de rechtbank toegezegd dat hij mee zal werken aan een kwalitatief hoog aangeschreven hulpverleningstraject dat mede van overheidswege en vanuit algemene middelen wordt aangeboden: Kinderen uit de knel. Het is dan niet passend om uit eigen beweging deelname aan dat traject te beëindigen, tenzij van uitzonderlijke omstandigheden sprake is. De omstandigheden die M stelt (V komt de afspraken over de omgang niet na, de communicatie tussen hen is nihil dan wel slecht, en V laat zich in het bijzijn van de kinderen negatief uit over hem) zijn niet uitzonderlijk. Het zijn juist omstandigheden waarvoor het traject is ontwikkeld. Daarbij maakt M – gelet op de weerspreking door V – niet aannemelijk dat van die omstandigheden sprake is. Overigens veronderstelt de rechtbank dat M er door zijn advocaat op is gewezen (mede gelet op de Gedragscode voor advocaten in het Personen- en Familierecht) dat beëindiging van zijn deelname aan Kinderen uit de Knel niet passend is, maar dat M daar desondanks toe heeft besloten. Door zijn beslissing heeft M V ook de mogelijkheid ontnomen om op constructieve wijze uit het conflict te komen dat partijen met elkaar hebben. Dit is aanleiding voor de rechtbank om het voorstel van V leidend te laten zijn bij de beslissing over de definitieve zorgregeling.

Rechtbank Rotterdam 15 februari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1793