Niet-tijdige betekening echtscheidingsverzoek

M en V zijn in 2006 met elkaar gehuwd. Op 2 december 2019 dient M een echtscheidingsverzoek in bij de rechtbank, met daarbij tevens het verzoek te bepalen dat V aan hem partneralimentatie dient te betalen. Een afschrift van het verzoekschrift wordt op 8 januari 2020 aan V betekend. M dient het betekeningsexploot op 22 januari 2020 bij de rechtbank in.

V verschijnt niet in de procedure. De rechtbank verklaart M niet-ontvankelijk in zijn verzoek. M gaat in hoger beroep, maar ook in die procedure verschijnt V niet. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, overwegende: ‘Evenals de rechtbank (…) is het hof van oordeel dat niet voldaan is aan het wettelijke vereiste van artikel 816 lid 1 Rv en dat M om die reden niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. (…) M heeft aangevoerd dat V ervan op de hoogte was dat het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen bij de rechtbank was ingediend en dat zij door de te late betekening niet in haar procesbelang is geschaad. Het hof volgt M hierin niet. De indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank is op zichzelf niet voldoende om V in rechte te betrekken. De wet schrijft voor dat het verzoekschrift tot echtscheiding binnen veertien dagen na indiening bij de rechtbank aan de andere echtgenoot moet worden betekend. Daaraan doet niet af dat V op de hoogte was van het echtscheidingsverzoek en zij niet in haar belangen zou zijn geschaad (…). Evenmin doet daaraan niet af dat in het procesreglement een termijn staat opgenomen die gerelateerd is aan de datum van inschrijving van het verzoekschrift tot echtscheiding’ (ECLI:NL:GHARL:2020:10767). In cassatie stelt M dat het hof hem gelegenheid had moeten geven tot herstel.

De Hoge Raad overweegt als volgt. Artikel 816 lid 1 Rv bepaalt voor het geval dat een verzoek tot echtscheiding wordt ingediend door één van de echtgenoten dat de verzoeker binnen 14 dagen na indiening van het verzoekschrift een afschrift daarvan doet betekenen aan de andere echtgenoot. In het exploot moet het tijdstip worden vermeld waarop de andere echtgenoot uiterlijk hetzij een verweerschrift kan indienen, hetzij daarvoor om uitstel kan verzoeken, en voorts dat een en ander slechts kan geschieden door een advocaat. Het originele exploot moet ter griffie worden ingediend. Lid 2 bevat de termijn die voor het indienen van verweer of het vragen van uitstel moet worden vermeld. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het betekeningsvoorschrift met name is gegeven omdat de inschakeling van een deurwaarder, zeker wanneer de echtgenoten nog samenwonen, meer waarborgen biedt dat het stuk de andere echtgenoot tijdig bereikt en dat het voorschrift aldus het beginsel van hoor en wederhoor beoogt te dienen. De keuze voor een termijn van 14 dagen is niet toegelicht.
Artikel 816 lid 3 Rv bepaalt dat indien het bepaalde in lid 1 of lid 2 niet in acht is genomen, of indien het exploot anderszins lijdt aan een gebrek, artikel 120 en 121 Rv van overeenkomstige toepassing zijn. Artikel 120 lid 1 Rv bepaalt dat hetgeen in de desbetreffende afdeling is voorgeschreven op straffe van nietigheid in acht wordt genomen. Lid 2 bepaalt dat een gebrek in een exploot dat nietigheid meebrengt, bij exploot, uitgebracht voor de roldatum, kan worden hersteld. Artikel 121 Rv bevat regels over de gevolgen van het niet-verschijnen van een verweerder ingeval het exploot aan een gebrek lijdt dat nietigheid meebrengt. Overeenkomstige toepassing van deze regels (die zijn geschreven voor de dagvaardingsprocedure) brengt mee dat een gebrek in het exploot waarmee een verzoek tot echtscheiding wordt betekend in beginsel kan worden hersteld. De artikel 120 en 121 Rv lenen zich evenwel niet voor overeenkomstige toepassing als het exploot niet tijdig is uitgebracht. Herstel van termijnoverschrijding is immers niet mogelijk (HR 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2629). Daaruit volgt echter nog niet dat de betrokken echtgenoot in zodanig geval zonder meer niet-ontvankelijk moet worden verklaard in diens verzoek tot echtscheiding.
Gelet op voormelde ratio van het betekeningsvoorschrift en voormeld uitgangspunt dat een verzuim moet kunnen worden hersteld, is er geen goede grond om een echtgenoot in diens verzoek tot echtscheiding zonder meer niet-ontvankelijk te verklaren als het verzoekschrift na het verstrijken van de in artikel 816 lid 1 Rv voorgeschreven termijn aan de andere echtgenoot is betekend.
In casu heeft M het verzoekschrift tot echtscheiding aan V doen betekenen, zij het buiten de veertiendagentermijn, en heeft hij het exploot van betekening bij de rechtbank ingediend. Gelet hierop heeft de rechtbank M ten onrechte niet-ontvankelijk geoordeeld in zijn verzoek en heeft het hof de beschikking van de rechtbank ten onrechte bekrachtigd. De Hoge Raad (1) vernietigt de beschikking van de rechtbank, (2) wijst de zaak terug naar de rechtbank en (3) bepaalt dat de rechtbank aan V een nieuwe termijn dient te geven voor het indienen van een verweerschrift.

Hoge Raad 1 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:481