Geen halvering meerinbreng als samenwoners later trouwen

M en V hebben een affectieve relatie met elkaar. Op 24 mei 2018 ontvangt V van haar ouders een schenking (onder uitsluitingsclausule) van € 23.000. Op 1 juni 2018 worden partijen gezamenlijk (ieder voor de onverdeelde helft) eigenaar van een woning waarin zij gaan samenwonen. Vier dagen later sluiten zij een geregistreerd partnerschap. In 2021 gaan partijen feitelijk uiteen. Inmiddels zijn zij in een scheidingsprocedure verwikkeld.

V stelt dat zij een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap, omdat zij de schenking van haar ouders (€ 23.000) heeft overgemaakt naar de notaris in verband met de aankoop van de echtelijke woning. Op dit vergoedingsrecht is volgens V de beleggingsleer van toepassing ex artikel 1:87 BW. M betoogt dat de woning is verkregen vóór het aangaan van het geregistreerd partnerschap, zodat de investering van V een investering in een (toen nog) eenvoudige gemeenschap betrof. Partijen hebben door de aankoop van de woning beiden een aandeel van 50% in de woning verkregen. Deze beide aandelen zijn in de eenvoudige gemeenschap gevallen, die alleen goederen kent en geen schulden. V heeft met het betalen van de € 23.000 aan de notaris zowel voor haar aandeel als dat van M betaald. M verkreeg hierdoor een schuld aan V ter hoogte van € 11.500. Deze schuld is na het sluiten van het geregistreerd partnerschap overgegaan in de beperkte gemeenschap van goederen, waardoor de schuld een gemeenschapsschuld is geworden waarvoor beide partijen voor de helft draagplichtig zijn. Mocht er al een grondslag zijn voor een vordering, hetgeen M betwist, dan bedraagt deze volgens M maximaal € 5.750.

De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat V op 24 mei 2018 een schenking van haar ouders onder uitsluitingsclausule heeft ontvangen, dat wil zeggen vóór het aangaan van het geregistreerd partnerschap van partijen op 5 juni 2018. De woning is door partijen aangekocht op 1 juni 2018 en partijen zijn daarvan ieder voor de helft eigenaar geworden (eenvoudige gemeenschap). Omdat V met privévermogen heeft bijgedragen aan de aanschaf van een gemeenschappelijk goed, heeft M voor het door V betaalde aandeel in zijn helft van de woning een schuld aan V verkregen van € 11.500 en V een vordering van € 23.000 op de eenvoudige gemeenschap.
Op grond van artikel 1:94 lid 2 en 7 BW vallen voorhuwelijkse vermogensbestanddelen niet in de beperkte gemeenschap van goederen, behalve (1) goederen die aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoren, (2) gemeenschappelijke schulden en (3) schulden betreffende gezamenlijke goederen. Dit betekent dat de woning op 5 juni 2018 tot de beperkte gemeenschap van goederen is gaan behoren en dat de hypotheek een gemeenschapsschuld is geworden. De rechtbank volgt M echter niet in zijn stelling dat ook het vergoedingsrecht in de beperkte gemeenschap is gevallen.
Omdat het vergoedingsrecht een voorhuwelijkse vordering is, is die aan de zijde van V tot haar eigen vermogen blijven behoren. De vraag is vervolgens wat er met de schuld gebeurt. M stelt dat hier sprake is van een schuld betreffende een goed dat reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorde (artikel 1:94 lid 7 BW). In dat geval zou het een gemeenschapsschuld worden en is V daarvoor voor de helft draagplichtig. De vorderingsgerechtigde betaalt daarmee economisch gezien de schuld voor de helft zelf. De rechtbank is van oordeel dat dit onwenselijk is, omdat deze vordering dan de facto (in economische zin) halveert. Uitgangspunt moet daarom zijn dat deze schuld een eigen schuld is en geen gemeenschapsschuld.
Anders dan V betoogt, wordt haar vergoedingsrecht niet berekend aan de hand van de beleggingsleer. Artikel 1:87 BW kan immers niet de grondslag vormen van haar vordering, nu partijen ten tijde van de investering nog geen geregistreerd partners waren. Het vergoedingsrecht van V dient daarom nominaal te worden vastgesteld en bedraagt dan € 23.000 jegens de gemeenschap, of € 11.500 jegens M indien en voor zover de eenvoudige gemeenschap niet toereikend zou zijn.

Rechtbank Noord-Nederland 18 mei 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2177