Ondanks dat relatie 10 jaar geleden is geëindigd, wordt ex-partner niet bevrijd van hypotheekschuld

M en V hebben een affectieve relatie met elkaar en wonen samen in de woning van V. In 2009 wordt de woning belast met een hypotheek van € 203.000, waarvoor M en V beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn. In 2011 beëindigen partijen hun relatie en samenwoning. M wenst te worden ontslagen uit de hypothecaire hoofdelijke aansprakelijkheid, maar V reageert niet op zijn verzoeken daartoe.

In kort geding vordert M veroordeling van V om ervoor te zorgen dat hij wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, danwel (als zij dat niet tijdig doet) dat zij wordt veroordeeld om de woning te verkopen.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt. V is niet in deze procedure verschenen en heeft geen verweer gevoerd. Als een gedaagde partij geen verweer heeft gevoerd, is het algemene uitgangspunt dat de vorderingen van een eisende partij in beginsel voor toewijzing vatbaar zijn. Voorwaarde is dan wel dat deze vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen. In dit verband is van belang dat het gestelde de vordering en het beoogde rechtsgevolg moet kunnen dragen. Daar gaat het in deze procedure mis. Van een samenlevingsovereenkomst, een geregistreerd partnerschap of een huwelijk was geen sprake, zodat daarin geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden. Het enkele feit dat V eigenaar is van de woning, betekent niet dat zij ervoor moet zorgen dat M wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Zoals M ter zitting ook heeft verklaard, heeft hij zich destijds, in (te) goed vertrouwen ‘dat het wel goed zou komen’, bewust verbonden aan de hoofdelijke aansprakelijkheid in de wetenschap dat de woning volledig eigendom is van V. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat hiervoor een rechtsgrond bestaat.

Voorzieningenrechter Rechtbank Overijssel 2 mei 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1424