Geen nihilstelling onderhoudsbijdrage jongmeerderjarige

Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2002 dochter D geboren. In 2011 beëindigen M en V hun relatie. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 425 per maand. D heeft geen contact meer met M.

De rechtbank heeft de door M aan de inmiddels meerderjarige D te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie (artikel 1:395b BW) vastgesteld op € 530 per maand. M gaat in hoger beroep. Volgens hem moet D haar behoeftigheid aantonen, kan zij werken en heeft zij niet aangetoond dat zij studeert. Hij verzoekt het hof de door hem aan D te betalen onderhoudsbijdrage op nihil te stellen.

Het hof overweegt als volgt. Omdat D jongmeerderjarig is, wordt de vraag of zij behoeftig is niet betrokken bij de beoordeling van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. Ouders zijn altijd onderhoudsplichtig tegenover hun jongmeerderjarige kinderen, ook als het kind niet behoeftig is (HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2234). Van belang is verder dat V onderbouwd heeft gesteld dat D is aangemeld voor een studie en M heeft verder niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken dat D dit jaar zal afstuderen. Het hof is ten slotte van oordeel dat M de stelling dat D geen structurele bijverdiensten heeft, weliswaar in twijfel trekt, maar daarmee onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
Volgens M kan van hem niet verwacht worden dat hij alimentatie betaalt aan D, nu zij er bewust voor kiest om geen contact met hem te hebben. Het hof begrijpt deze grief van M als een beroep op artikel 1:399 BW. Dat artikel bepaalt dat de rechter de verplichting tot levensonderhoud kan matigen op grond van dusdanige gedragingen van de onderhoudsgerechtigde dat een bijdrage in het levensonderhoud niet (geheel) van de onderhoudsplichtige gevergd kan worden. Het hof is echter van oordeel dat M onvoldoende heeft geconcretiseerd welke gedragingen van D ertoe leiden dat M niet redelijkerwijs meer verplicht kan zijn om een bijdrage aan haar te betalen. Dat D ervoor kiest om geen contact met M te hebben, zich van hem los maakt en niets meer met hem te maken wil hebben, is hiervoor – hoe pijnlijk de situatie ook is – onvoldoende (HR 10 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0428). M is gehouden een onderhoudsbijdrage te leveren aan D.
Na verdere inhoudelijke beoordeling vernietigt het hof de beschikking van de rechtbank en stelt de door M aan D te betalen onderhoudsbijdrage vast op € 496 per maand.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 juli 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6210