Geestelijke stoornis niet aangetoond: testament blijft in stand

De alleenstaande V heeft drie (inmiddels meerderjarige) zoons, onder wie Z1. In 2016 overlijdt V. In haar laatste, in 2013 opgemaakte testament heeft zij Z1 benoemd tot haar enige erfgenaam. In 2020 wordt Z1 onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar en 9 maanden voor moord op V (HR 8 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1938). De twee broers van Z1 (hierna tezamen: de broers) vorderen een verklaring voor recht dat het testament van V nietig is. Volgens hen was V door een geestelijke stoornis wilsonbekwaam toen zij het testament opstelde.

De rechtbank stelt voorop dat geen enkele medische onderbouwing is overgelegd met betrekking tot de aanwezigheid van een geestelijke stoornis bij V. Weliswaar hebben de broers een AWBZ-indicatiebesluit overgelegd, maar dat stuk dient ter inventarisatie en vaststelling van een zorgbehoefte van V in het kader van de AWBZ. Het besluit heeft geen enkele diagnostische waarde met betrekking tot de aanwezigheid van een geestelijke stoornis. Om te kunnen beoordelen of sprake was van een geestelijke stoornis, is daarop gerichte en daarvoor geëigende medische informatie vereist. Die informatie ontbreekt. Ook de brief van een arts van [ziekenhuis] aan de huisarts van V is in dit verband onvoldoende. Daarin worden weliswaar bepaalde ziekteverschijnselen beschreven, maar niet dat sprake is van een geestelijke stoornis. Bovendien, de (eventuele) aanwezigheid van ‘een’ geestelijke stoornis, die in vele soorten en maten kan bestaan, leidt (anders dan de broers kennelijk menen) nog niet automatisch tot de conclusie dat de wil tot het opstellen van de betreffende uiterste wilsbeschikking dus geacht wordt te hebben ontbroken. Daartoe is immers vereist dat de stoornis een redelijke waardering van de belangen belette, of dat de verklaring (bij de notaris) onder invloed van die stoornis is gedaan. Ook dat is niet op afdoende wijze door de broers voor het voetlicht gebracht.
De broers hebben aangevoerd dat de notaris, ten overstaan van wie het testament is verleden, niet conform het ‘Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening’ heeft gehandeld. Wat daar ook van zij, de vraag of de notaris wel of niet terecht overeenkomstig dat Stappenplan heeft gehandeld, is hooguit relevant voor eventuele beoordeling van het handelen van de notaris. Over de aanwezigheid van een geestelijke stoornis bij V ten tijde van het opstellen van het derde testament zegt het niets.
Ook de stelling van de broers dat zij in 2016 een verzoek tot onderbewindstelling van V hebben ingediend omdat V volgens hem zowel lichamelijk als geestelijk niet in staat was om voor zichzelf te zorgen, baat hen niet. Nog daargelaten dat dit verzoek ruim drie jaar na het opstellen van het testament is ingediend, en dus geen of slechts zeer geringe zeggingskracht heeft voor de psychische gesteldheid van V ten tijde van het opstellen van dat testament, heeft de kantonrechter het verzoek bovendien afgewezen, kennelijk omdat in de situatie van V geen aanleiding werd gezien tot onderbewindstelling.
Al met al kan uit hetgeen de broers naar voren hebben gebracht niet worden afgeleid dat bij V ten tijde van het opmaken van het testament sprake was van een geestelijke stoornis en dat als gevolg van die stoornis de wil daartoe bij V ontbrak. Nu de broers hun stelling dat het testament onder invloed van bedreiging (van Z1) tot stand is gekomen evenmin nader hebben onderbouwd, wijst de rechtbank de vordering af.

Rechtbank Amsterdam 28 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7686