Haviltexen met mondelinge afspraken

M en V hebben enige jaren een relatie gehad. De laatste jaren daarvan hebben zij samengewoond in een flat waarvan V de huurster was. V had een baan als jurist, M had een eigen bedrijf dat niet veel opbracht. V droeg feitelijk een groot deel van de kosten van de huishouding. Inmiddels is de relatie en samenwoning beëindigd. V vordert betaling van M van € 25.000. Volgens haar betreft dit een bijdrage in de kosten van de huishoudingen en bedragen die zij hem heeft voorgeschoten, maar die hij nog altijd niet heeft terugbetaald.


De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hadden geen samenlevingscontract. V stelt dat mondeling was afgesproken dat zij ieder ‘hun aandeel’ in de vaste en variabele lasten zouden dragen. Wat dat aandeel was, spreekt echter niet vanzelf. Wanneer het inkomen van M veel lager was dan het hare (en dat weerspreekt V niet), dan ligt het niet voor de hand dat hij de helft van de lasten zou dragen.
Een ander punt is dat mondelinge afspraken, zeker in een samenlevingsrelatie, complex kunnen zijn. Afspraken kunnen in de loop van de tijd zijn aangescherpt of aangepast. Afspraken kunnen door de een anders zijn uitgelegd dan door de ander, en die uitleg kan in de loop der tijd ook veranderen. Voor de vraag wat de overeenkomst tussen partijen dan inhield, geldt de algemene regel dat het aankomt op de zin die zij in de gegeven omstandigheden (waarbij in dit geval vooral van belang is dat zij een liefdesrelatie met elkaar hadden) over en weer redelijkerwijs aan elkaars uitspraken en toezeggingen mochten toekennen, en op wat zij daarbij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij is ook de dagelijkse praktijk van belang. Als M afspraken om iets terug te betalen in de praktijk niet nakwam, en als V desondanks doorging hem bedragen voor te schieten, dan heeft dat allebei invloed op wat zij van elkaar mochten verwachten.
Alles bij elkaar is echter te weinig duidelijk geworden wat de afspraken tussen partijen werkelijk inhielden, en hoe hard ze precies waren. Dat is te weinig concreet om daarop een veroordeling tot verrekening achteraf op te baseren. De rechtbank wijst de vordering af.

Rechtbank Midden-Nederland 30 november 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:6292