HR: postume rente moet ook worden meegenomen bij vereffening nalatenschap

 
Begin dit jaar stelde een kantonrechter prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over hoe bij een vereffening van een beneficiair aanvaarde nalatenschap moet worden omgegaan met renteschulden die na het overlijden ontstaan (ECLI:NL:RBNHO:2021:205). De Hoge Raad heeft hierop thans uitgebreid antwoord gegeven.

De Hoge Raad stelt voorop dat tot de schulden van de nalatenschap ook moet worden gerekend de na het openvallen van de nalatenschap over die schulden lopende rente. Deze regel wordt gerechtvaardigd door de figuur van de beneficiaire aanvaarding, omdat aldus wordt bereikt dat een beneficiaire erfgenaam deze rente niet ten laste van zijn overig vermogen behoeft te voldoen, behoudens in de gevallen genoemd in artikel 4:184 lid 2 BW. De vereffening van een beneficiair aanvaarde nalatenschap strekt er mede toe de beneficiaire erfgenaam te vrijwaren van verhaal op zijn overig vermogen. Die strekking zou niet tot haar recht komen als over nalatenschapsschulden lopende rente buiten de vereffening wordt gelaten en mede daardoor na de vereffening een aan de erfgenamen uit te keren overschot resteert, waarna de schuldeisers vervolgens op grond van artikel 4:184 lid 3 BW alsnog verhaal voor de rente kunnen nemen op de beneficiaire erfgenaam.
Legaten worden slechts ten laste van de nalatenschap voldaan indien alle andere schulden van de nalatenschap daaruit ten volle kunnen worden voldaan (artikel 4:120 lid 1 BW). De vereffenaar heeft tot taak de schulden van de nalatenschap te voldoen en voor zover voor dat doel noodzakelijk legaten te verminderen (artikel 4:211 BW). Het ligt in de rede dat deze taak, met het oog op de voorrang die bij de voldoening aan de andere schulden van de nalatenschap toekomt, ook geldt als het gaat om schulden uit rente. Bovendien zou de legataris zonder vermindering blootstaan aan verhaal voor de rente op de voet van artikel 4:220 lid 3 BW. De tijdens de vereffening over een schuld van de erflater verschuldigd geworden rente is immers eveneens aan te merken als een schuld als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub a BW.
Vereffening is een flexibele rechtsfiguur, waarbij aan de rechter diverse bevoegdheden toekomen om de wijze van afdoening te bepalen. Tot die bevoegdheden behoort ook de keuze – eventueel pas tijdens de vereffening – of een overeenkomstig artikel 4:218 BW opgestelde rekening en verantwoording en uitdelingslijst moeten worden neergelegd (artikel 4:221 BW). Met het oog op de rechtszekerheid is het wenselijk dat er voor rentevorderingen geen verschil in behandeling is tussen een zware vereffening en een lichte vereffening. De Hoge Raad is daarom van oordeel dat het fixatiebeginsel van artikel 128 Fw niet geldt bij de vereffening.
Verder oordeelt de Hoge Raad dat op de uitdelingslijst vorderingen ter zake van na het openvallen van de nalatenschap lopende rente (zoals ook geldt voor andere vorderingen) slechts batig gerangschikt hoeven te worden opgenomen voor zover zij kunnen worden voldaan uit het na de vereffening resterende, uit de rekening en verantwoording blijkende, saldo van de nalatenschap, nadat hierbij rekening is gehouden met de vereffeningskosten. Tot deze vereffeningskosten behoort het loon dat op de voet van artikel 4:206 lid 3 BW vóór het opmaken van de uitdelingslijst door de kantonrechter wordt vastgesteld.

Hoge Raad 17 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1272