Kan ondertoezichtstelling direct (bij prorogatie) aan het hof worden verzocht?

Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2014 zoon Z geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2015 beëindigen partijen hun relatie. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V. Tussen hem en M is een omgangsregeling van kracht. M verzoekt de rechtbank de omgangsregeling tussen hem en Z te wijzigen op de door hem voorgestane wijze. V verzoekt de rechtbank eveneens de omgangsregeling te wijzigen, zij het op de door haar voorgestane wijze. De rechtbank wijst het verzoek van M toe en dat van V af. V gaat in hoger beroep.


Bij tussenbeschikking (ECLI:NL:GHDHA:2018:3357) heeft het hof de Raad voor de Kinderbescherming verzocht (1) onderzoek te verrichten naar de vraag welke zorgregeling in het belang van Z dient te worden vastgesteld en (2) het onderzoek uit te breiden naar een beschermingsonderzoek met betrekking tot Z indien de Raad daartoe aanleiding ziet.
Nadat de Raad zijn rapport bij het hof had ingediend, heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter zitting heeft de Raad mondeling verzocht om Z gedurende een jaar onder toezicht van de GI te stellen. In de eindbeschikking heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd, een zorgregeling vastgesteld en Z onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar (ECLI:NL:GHDHA:2020:2697).

In cassatie klaagt V dat het hof heeft miskend dat een ondertoezichtstelling niet bij prorogatie aan het hof kan worden verzocht.

De Hoge Raad overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:255 lid 1 en 2 BW dient een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige te worden ingediend bij de kinderrechter. Tegen de beslissing van de kinderrechter kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof (artikel 358 lid 1 Rv). Artikel 329 Rv bepaalt dat partijen in alle voor hoger beroep bij het gerechtshof vatbare geschillen over zaken die ter vrije bepaling van partijen staan, kunnen overeenkomen die geschillen bij de aanvang van het geding dadelijk ter kennis te brengen van het gerechtshof dat in hoger beroep bevoegd zou zijn.
De maatregel van ondertoezichtstelling grijpt in in de rechtsbetrekking tussen de met het gezag beklede ouder(s) en de minderjarige, en is in zoverre een inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde recht op respect voor het familie- en gezinsleven (family life) tussen deze ouder(s) en de minderjarige. Alleen de rechter kan een minderjarige onder toezicht stellen en daarvoor moeten zich de in artikel 1:255 lid 1 BW genoemde gronden voordoen. Of een minderjarige onder toezicht wordt gesteld, staat daarom niet ter vrije bepaling van partijen.
In casu was de Raad geen partij in de procedure bij de kinderrechter en heeft hij voor het eerst bij het hof een verzoek tot ondertoezichtstelling gedaan. Dit is niet toegelaten. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof en verklaart de Raad niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van Z.

Hoge Raad 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1361