HR: rechtbanken en gerechtshoven moeten alimentatieberekening bij hun uitspraak voegen

M en V zijn in 1971 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2006 door echtscheiding is ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.835 per maand. M is op 1 augustus 2012 met pensioen gegaan. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen partneralimentatie op een lager bedrag vast te stellen. De rechtbank honoreert het verzoek en bepaalt dat M met ingang van 1 augustus 2012 een alimentatie van € 480 per maand dient te voldoen. In hoger beroep overweegt het hof dat ‘op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, een door de man met ingang van 1 augustus 2012 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 530 per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven’ is.V gaat in cassatie.

De Hoge Raad overweegt als volgt. Het hof heeft, blijkens zijn verwijzing naar ‘de geldende richtlijnen’, voor de berekening van de draagkracht van M klaarblijkelijk willen aansluiten bij het Rapport Alimentatienormen. Aan de hand van die normen en de in zijn beschikking vermelde uitgangspunten, is het tot een alimentatie van € 530 per maand gekomen. Volgens de door V overgelegde draagkrachtberekening, die is opgesteld volgens het model van het Rapport Alimentatienormen aan de hand van de door het hof gehanteerde uitgangspunten, heeft M evenwel, bij toepassing van de juiste belastingtarieven, een aanzienlijk hogere draagkracht dan waarvan het hof kennelijk is uitgegaan. In dit licht geeft de gedachtegang van het hof die tot zijn oordeel heeft geleid, onvoldoende inzicht in zijn oordeel.
De Hoge Raad vernietigt en verwijst.

Hierbij merkt de Hoge Raad nog het volgende op. De voor alimentatieprocedures bij rechtbanken en gerechtshoven geldende procesreglementen schrijven voor dat partijen een draagkrachtberekening dienen over te leggen. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat partijen aldus voor de rechter en voor elkaar inzichtelijk dienen te maken waarom de door hen bepleite uitgangspunten leiden tot het door hen verdedigde alimentatiebedrag, en dat deze gang van zaken ten goede komt aan het partijdebat en aan de oordeelsvorming van de rechter.
Algemeen bekend is dat de door partijen overgelegde berekeningen meestal gebaseerd zijn op het Rapport Alimentatienormen, en dat ook de feitenrechters – hoewel daartoe niet gehouden – veelal aan de hand van dat rapport berekeningen maken met behulp waarvan zij tot een beslissing met betrekking tot het verschuldigde bedrag aan alimentatie komen. Deze berekeningen zijn evenwel niet bepalend voor hetgeen overeenstemt met de wettelijke maatstaven. De rechter is vrij af te wijken van het resultaat van de door hem gebruikte berekeningen, omdat de in genoemd rapport opgenomen normen geen recht vormen. Daarom bestaat ruimte te besluiten tot een afwijking van de rekenkundige uitkomst van de berekeningen, mede omdat bepaalde aspecten die niet in het Rapport Alimentatienormen zijn verdisconteerd, van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het bedrag aan alimentatie.
Dit neemt evenwel niet weg dat partijen in een alimentatiegeding er belang bij hebben te kunnen nagaan met behulp van welke berekening(en) de feitenrechter tot de vaststelling van een bepaald bedrag aan alimentatie is gekomen, mede gelet op de door hem daaraan ten grondslag gelegde motivering. Dat maakt de beslissing immers beter controleerbaar en aanvaardbaar. Het kan voorts in voorkomend geval ook het debat en de beoordeling in een hogere instantie ten goede komen.
In het licht van het voorgaande verdient het aanbeveling dat de rechtbanken en gerechtshoven – in navolging van de door een aantal gerechten reeds gevolgde praktijk – (een) berekening(en) als bijlage bij hun alimentatiebeschikkingen voegen aan de hand waarvan zij tot de vaststelling van de te betalen alimentatie zijn gekomen, in voorkomend geval met vermelding van de redenen waarom zij afwijken van de uitkomst van die berekening(en).

Hoge Raad, 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3478