Kinderalimentatie en verdiencapaciteit

Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2017 zoon Z geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2019 beëindigen partijen hun relatie en komen zij co-ouderschap overeen. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 231 per maand. M gaat in hoger beroep. Daarbij spitst het geschil zich toe op de draagkracht van V.

Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de draagkracht van V wordt niet alleen in aanmerking genomen het inkomen dat zij feitelijk verdient, maar ook wat zij redelijkerwijs zou kunnen verdienen. Het hof is van oordeel dat aan V een hogere verdiencapaciteit kan worden toegerekend dan het inkomen dat zij thans genereert op basis van haar parttime dienstverband in de zorg voor gemiddeld 20 uur per week. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat V, zoals ook ter zitting duidelijk is geworden, er bewust voor kiest alleen te werken wanneer Z in het kader van de zorgregeling bij M verblijft en onder schooltijd van Z. Gelet op het bestaan van een co-ouderschapsregeling, waarbij M ook fulltime werkt, en het feit dat het in de huidige samenleving goed mogelijk is om werk en ouderschap te combineren, kan van V worden verwacht dat zij haar arbeidsuren verder uitbreidt naar 28 uur per week.
Dat V thans een LOI-studie tot verzorgende IG volgt en op die manier haar mogelijkheden om een inkomen te genereren kan vergroten, is positief, maar vormt hiervoor – naar het oordeel van het hof – geen beletsel. V heeft geen onderliggende stukken inzake deze studie en de belasting van deze studie in het geding gebracht, terwijl dit – gelet op de betwisting door M – wel op haar weg had gelegen. V heeft derhalve onvoldoende aangetoond dat zij door deze studie genoodzaakt zou zijn haar betaalde arbeid te beperken tot 20 uur per week. Bovendien heeft V ook (in geval van een 28-urige werkweek) nog 3,5 dag per week over om aan haar studie te besteden. Gelet op het feit dat V een opleiding volgt, kan niet van haar worden verlangd dat zij meer dan 28 uur per week werkt. V dient ook in de gelegenheid te worden gesteld om haar opleiding met goed gevolg af te ronden, hetgeen haar draagkracht voor Z in de toekomst alleen maar ten goede komt.
Dat V door meer te gaan werken minder aanspraak kan maken op toeslagen, is inherent aan de wijze waarop de overheid de toeslagen heeft geregeld en kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Het hof is evenwel van oordeel dat aan V enige tijd moet worden gegund om haar werkzaamheden verder uit te breiden naar een 28-urige werkweek. Om die reden houdt het hof voor het eerst met ingang van 1 september 2023 rekening met een hogere verdiencapaciteit van V.
Na verdere inhoudelijke beoordeling vernietigt het hof de beschikking van de rechtbank en stelt de door M aan V te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 september 2023 vast op € 79,50 per maand.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 juni 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1876