Kleinkind mag negatieve nalatenschap alsnog beneficiair aanvaarden

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren: zoon Z en dochter D. In 1990 overlijdt M. Zijn testament bevat een ouderlijke boedelverdeling ten behoeve van V. In 2021 overlijdt V. Haar meerderjarige kleinzoon X (zoon van Z) is mede-erfgenaam. X heeft de nalatenschap zuiver aanvaard. X verzoekt de kantonrechter hem machtiging te verlenen om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden krachtens artikel 4:194a BW.

Volgens X was hij ten tijde van de zuivere aanvaarding er niet mee bekend dat tot de nalatenschap een schuld van meer dan € 700.000 behoorde krachtens de ouderlijke boedelverdeling van M. Doordat de nalatenschap van V negatief is, dreigt X alles kwijt te raken, waaronder zijn woning. De kantonrechter wijst het verzoek toe (ECLI:NL:RBLIM:2022:3946). D gaat in hoger beroep.

Het hof overweegt als volgt. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat in geval van niet-uitgekeerde kindsdelen of legitieme porties (in het bijzonder voor kinderen van een erflater) vrijwel nooit sprake zal kunnen zijn van een onverwachte schuld en dat bij schulden als gevolg van het overlijden van een eerdere partner veelal geen sprake zal zijn van een onverwachte schuld. De minister merkt hierbij op dat de situatie zich kan voordoen dat de erfgenaam hiervan geen weet heeft, bijvoorbeeld bij eventuele vorderingen van stiefkinderen. Het hof leidt hieruit af dat de wetgever heeft onderkend dat ook een overbedelingsschuld onder omstandigheden wel degelijk een onverwachte schuld kan zijn voor de erfgenaam. Per geval zal de rechter aan de hand van de concrete omstandigheden moeten beoordelen of een dergelijke schuld voor de erfgenaam is aan te merken als een onverwachte schuld.
In casu acht het hof de volgende omstandigheden van belang:
1. X, die geen enkele kennis had van juridische of erfrechtelijke zaken, was niet gerechtigd tot enig bedrag in de nalatenschap M;
2. X heeft onderzoek gedaan naar de inhoud en omvang van de nalatenschap van V door haar administratie (die goed op orde was) te onderzoeken en door de accountant van V te raadplegen (bij wie ook geen OBV-schuld bekend was, omdat die vordering is gedefiscaliseerd en dus niet zichtbaar is in de IB-aangiften);
3. X heeft de notaris verzocht een verklaring van erfrecht af te geven, maar de notaris heeft X hierbij niet geïnformeerd over bestaande of zelfs mogelijke schulden. X behoefde naar het oordeel van het hof dan ook niet te twijfelen aan de juistheid van de aldus ontvangen informatie;
4. Z en D hebben ieder voor zich aangegeven dat zij niet waren betrokken bij de aangifte erfbelasting van M en bij de afwikkeling van diens nalatenschap, en dat zij niet wisten dat zij nog een vordering op V hadden. Ook V heeft tijdens haar leven niet aangegeven dat er aan hen nog schulden zouden bestaan.
Onder deze omstandigheden kan van X niet worden gevergd dat hij deze schulden wel behoorde te kennen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 15 december 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4517