Kosten levensonderhoud

Kosten levensonderhoud nieuwe partner heeft voorrang boven kosten kinderen (tenzij-regel)

RM en V zijn de ouders van twee minderjarige kinderen. In 2008 heeft de rechtbank de door M te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 100 per kind per maand. M is in 2011 een geregistreerd partnerschap aangegaan met X, die geen ander inkomen heeft dan de algemene heffingskorting. Het inkomen van M bedraagt € 2.383 bruto per maand.

V vormt met de kinderen van partijen een gezin. Zij ontvangt een bijstandsuitkering.

M verzoekt de door hem te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af. M gaat in hoger beroep.
M beroept zich op gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW: hij is gaan samenwonen met een partner die niet in haar levensonderhoud voorziet. Daardoor ontbreekt het hem aan draagkracht voor kinderalimentatie.

Kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, hebben – op grond van artikel 1:400 lid 1 BW – voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden, indien de draagkracht van de onderhoudsplichtige onvoldoende is om dit levensonderhoud volledig aan allen te verschaffen. Het hof dient, gegeven deze voorrang, rekening te houden met de norm voor een alleenstaande en het door de Werkgroep Alimentatienormen in verband met artikel 1:400 lid 1 BW aanbevolen draagkrachtpercentage van 70, maar niet met de kosten van levensonderhoud van X, tenzij M feiten en omstandigheden stelt (en in geval van betwisting door V: aannemelijk maakt) op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat toepassing van deze regel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Het hof is van oordeel dat het beroep van M op voormelde tenzij-regel in dit geval opgaat. Uit de door M overgelegde brieven van medisch specialisten (die door V niet zijn betwist) blijkt voldoende dat X niet in staat is tot het verrichten van betaalde arbeid. Voorts heeft M een brief van deegionale Sociale Dienst overgelegd, waaruit blijkt dat de kosten van de bijstandsuitkering van V voorlopig, wegens het ontbreken van financiële draagkracht aan de zijde van M, niet op hem verhaald zullen worden. Hiermee heeft M naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat X, door omstandigheden buiten haar wil, niet in eigen levensonderhoud kan voorzien en dat zij geheel ten laste van M komt. Dit betekent dat het hof rekening houdt met:

  • de norm voor een gezin en het daarbij behorende percentage van 45;
  • de volledige woonlasten van M;
  • de premie basis- en de aanvullende premies ZVW van X;
  • verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van een echtpaar en de zorgtoeslag.

Hieruit volgt dat M geen draagkracht meer heeft voor kinderalimentatie. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en stelt de door M te betalen kinderalimentatie op nihil.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9772 (onlangs gepubliceerd)