Langstlevende wordt bij OBV pas beschikkingsbevoegd na ontheffing vereffening

Uit het geregistreerd partnerschap tussen M en V zijn twee kinderen geboren. In 2014 overlijdt M. In zijn testament heeft hij een ouderlijke boedelverdeling opgenomen ten gunste van V, die de nalatenschap zuiver aanvaardt. Omdat de kinderen nog minderjarig zijn, aanvaardt V de nalatenschap namens hen beneficiair.

V verzoekt de kantonrechter, mede namens de kinderen, om (1) ontheffing van de verplichting te vereffenen volgens de wet en (2) te bevestigen dat V daarmee alleen en zelfstandig beschikkingsbevoegd wordt ten aanzien van de nalatenschap.

De kantonrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 4:202 lid 1 sub a BW geldt als uitgangspunt dat een nalatenschap dient te worden vereffend als deze door één of meer erfgenamen beneficiair is aanvaard. Ten tijde van het passeren van het testament bestond nog niet de uitzondering op de verplichting tot vereffening zoals deze wel in artikel 4:202 lid 3 BW is opgenomen voor de wettelijke verdeling. Op grond van artikel 4:202 lid 2 BW kan de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam die voor deze beneficiair heeft aanvaard de kantonrechter verzoeken om ontheffing van de verplichting te vereffenen volgens de wet als het saldo van de nalatenschap positief is. Gelet op de boedelbeschrijving en de verklaring die V heeft afgelegd over de omvang van de nalatenschap, gaat de kantonrechter ervan uit dat de nalatenschap positief is. Nu niet gebleken is dat, naast V en de kinderen, er meerderjarige erfgenamen zijn die beneficiair hebben aanvaard, wijst de kantonrechter verzoek (1) toe.
Ten aanzien van verzoek (2) overweegt de kantonrechter dat dit een verklaring voor recht betreft in de zin van artikel 3:302 BW. Een dergelijke verklaring is een vordering en dient in beginsel bij dagvaarding te worden ingeleid, maar gelet op HR 31 maart 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA5319) kan deze ook in de onderhavige verzoekschriftprocedure worden uitgesproken. Zonder de gevraagde verklaring voor recht blijven partijen immers in het ongewisse over de onderlinge rechtsverhouding ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid over de goederen van de nalatenschap van M. Artikel 129 lid 3 Overgangswet NBW bepaalt in het geval van een ouderlijke boedelverdeling dat artikel 3:186 lid 1 BW niet van toepassing is. Voor de totstandkoming van een ouderlijke boedelverdeling is daarom geen levering vereist: de langstlevende is van rechtswege eigenaar geworden van de goederen en rechten uit de nalatenschap en als zodanig in beginsel zelfstandig beschikkingsbevoegd. Als echter sprake is van een wettelijke vereffening zijn alle erfgenamen gezamenlijk vereffenaar op grond van artikel 4:195 BW en aldus tezamen beschikkingsbevoegd op grond van artikel 4:198 BW. Aangezien bij deze beschikking de ontheffing van de wettelijke vereffening zal worden uitgesproken, is daarmee ook de (tijdelijke) gezamenlijke beschikkingsbevoegdheid van de erfgenamen beëindigd. Daardoor wordt V zelfstandig bevoegd om over de nalatenschap te beschikken. De kantonrechter wijst verzoek (2) toe.

Rechtbank Gelderland sector kanton 28 juli 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:4074