Spaanse erfenis valt niet in huwelijksgemeenschap

M (van Spaanse nationaliteit) en V (van Nederlandse nationaliteit) zijn in 1996 in Nederland in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Het echtpaar woont in Nederland. In 2005 overlijdt de vader van M, die de Spaanse nationaliteit had. Uit die nalatenschap ontvangt M (afgerond) € 90.000.

In het kader van hun voorgenomen echtscheiding twisten M en V over de vraag of hetgeen M uit de nalatenschap van zijn vader heeft ontvangen tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort.

Onder verwijzing naar HR 17 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:276) overweegt de rechtbank als volgt. In casu is geen sprake van een erfrechtelijke verkrijging vóór het huwelijk. Dat partijen in verband met deze erfrechtelijke verkrijging staande huwelijk hebben overwogen om huwelijkse voorwaarden te maken en dit bewust hebben nagelaten, is gesteld noch gebleken.
De wetenschap en de bedoeling van de vader van M zijn aspecten die als gevolg van voormelde uitspraak van de Hoge Raad in aanmerking moeten worden genomen bij het aanleggen van de toets van de redelijkheid en billijkheid.
De vader van M had de Spaanse nationaliteit en hij woonde in Spanje toen hij naar Spaans recht trouwde met de Nederlandse moeder van M. Tussen de ouders van M was sprake van een gescheiden huwelijksvermogen. De ouders van M hebben in Nederland gewoond en zijn in 1990 naar Spaans recht gescheiden. Sindsdien woonde de vader van M in Spanje, ook tijdens het opstellen van zijn testament. De vader van M werkte tijdens het huwelijk in Nederland als expat voor een Spaanse werkgever, hij was niet ingeburgerd in Nederland en hoefde dat ook niet. Ook blijkt uit het testament dat de vader van M belang toekende aan het hebben van zijn geslachtsnaam en de Spaanse nationaliteit. De nalatenschap van de vader van M wordt beheerst door het Spaanse erfrecht. Dat recht kent geen uitsluitingsclausule.
Gelet op deze omstandigheden heeft M voldoende onderbouwd dat zijn vader tijdens het opmaken van zijn testament niet op de hoogte was (of redelijkerwijs behoorde te zijn) van het Nederlandse huwelijksvermogensrecht en erfrecht, ook al was hij gehuwd met een vrouw met de Nederlandse nationaliteit met wie hij in Nederland heeft gewoond en geleefd. De rechtbank volgt daarom de stelling van M dat zijn vader in zijn testament heeft aangegeven wie zijn erfgenamen zijn, met (zoals gebruikelijk in Spanje) uitsluiting van alle anderen. In casu is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de erfrechtelijke verkrijging van M in de huwelijksgemeenschap valt. Dit leidt tot de conclusie dat het bedrag van (afgerond) € 90.000 privévermogen van M betreft en dat hij ter zake een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap.

Rechtbank Rotterdam 12 mei 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:6754