Man heeft aandeel in onroerende zaken verbeurd

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Tijdens het huwelijk (respectievelijk in 1995 en in 1996), als partijen al feitelijk uiteen zijn, krijgt M twee appartementen geleverd. In 1997 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Bij de verdeling van de gemeenschap zijn de twee appartementen niet meegenomen.

Volgens V was zij er niet van op de hoogte dat M deze appartementen had gekocht. V stelt dat M zijn aandeel in de appartementen aan haar heeft verbeurd krachtens artikel 3:194 lid 2 BW.

In hoger beroep oordeelt het hof, in tegenstelling tot de rechtbank (ECLI:NL:RBROT:2018:6350), dat M zijn aandeel in de appartementen aan V heeft verbeurd. Het hof heeft reeds bij tussenarrest geoordeeld voorshands van mening te zijn dat er sprake is van het opzettelijk door M buiten de verdeling houden van de twee appartementen in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW, tenzij M kan aantonen dat – zoals hij stelt – V op het moment van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap wist dat M de twee appartementen in eigendom had. Bij eindarrest concludeert het hof dat M niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Als de advocaten van partijen hadden geweten dat er nog appartementen waren, hadden zij dat zeker met hen besproken. Ten tijde van de verkrijging van de appartementen wist M dat hij nog gehuwd was, maar desondanks verklaarde hij in meerdere notariële akten dat hij ongehuwd was. Gelet hierop hecht het hof geen waarde aan de verklaring die M als partijgetuige heeft afgelegd. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van V alsnog toe.

Gerechtshof Den Haag 14 februari 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:598