Mantelzorgende echtgenote kan geen rechten ontlenen aan langstlevende-testament

Erflater M heeft een testament opgesteld voor zijn tweede echtgenote X. Zij hebben elkaar leren kennen door de zorg die X via een thuiszorgorganisatie aan M verleende. Thans heeft de rechtbank geoordeeld dat X op grond van artikel 4:59 lid 1 BW geen rechten kan ontlenen aan de inhoud van het testament.

De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat M vanaf medio 2014 hulpbehoevend was en niet zonder zorg kon. Vast staat ook dat X van 15 oktober 2014 tot 13 april 2015 als zorgverlener bij een thuiszorgorganisatie zorg aan M heeft verleend en na haar ontslag voor hem is blijven zorgen. Nu X vanaf april 2015 de (door PGB gefinancierde) zorg voor M op zich heeft genomen, gaat de rechtbank er vanuit dat zij ook op het moment dat het testament werd opgemaakt (in december 2015), gezondheidszorg aan M verleende. X heeft niet gesteld dat dit anders was. X betwist wel dat artikel 4:59 BW van toepassing is omdat zij niet BIG-geregistreerd was en de opleiding tot verpleegkundige niet had afgerond. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet relevant is bij de beantwoording van de vraag of zij als beroepsbeoefenaar op het gebied van individuele gezondheidszorg moet worden aangemerkt in de zin van artikel 4:59 BW. Gezien de strekking van dit artikel is van belang dat X haar beroep ervan had gemaakt om individuele gezondheidszorg te verrichten. Zij verrichtte als zodanig meerdere jaren hetzelfde werk als gediplomeerde ziekenverzorgenden en daarmee bestond – met name toen zij vanaf 13 april 2015 de zorg voor M geheel op zich heeft genomen – in dezelfde mate afhankelijkheid en risico van beïnvloeding door haar van M. Niet valt in te zien waarom X zonder een diploma en BIG-registratie niet onder de werkingssfeer van artikel 4:59 BW valt, terwijl diegenen die hetzelfde werk doen met de vereiste papieren en met een BIG-registratie daar wél onder vallen. Daarbij is in aanmerking genomen dat in verband met de zorg door X PGB werd betaald en zij meerdere jaren in de thuiszorg/wijkverpleging heeft gewerkt. Overigens bestond het risico van beïnvloeding van de erflater door X temeer toen zij de zorg voor M geheel op zich had genomen als gevolg van het ontslag door de thuiszorgorganisatie (waarvan X heeft gesteld dat de instelling daartoe is overgegaan nadat de kinderen van M vragen hadden gesteld over haar relatie met N) en de kinderen na mei 2015 geen contact meer met M hadden.
Ten slotte dient te worden beoordeeld of is voldaan aan de in artikel 4:59 lid 1 BW gestelde voorwaarde dat X M heeft bijgestaan gedurende de ziekte waaraan hij is overleden. Omdat M is overleden aan hartfalen, moet beoordeeld worden of X M heeft verzorgd gedurende de periode dat hij hartproblemen had. Uit een anamnese van de thuiszorgorganisatie blijkt dat M van medio 2014 tot april 2015 verschillende gezondheidsproblemen had en dat hij onder andere een nieuwe hartklep had als gevolg van verkalking (sclerose). Verder is op een aanvraagformulier voor de medische beoordeling in het kader van wilsbekwaamheid ingevuld dat M op dat moment (eind mei 2015) onder behandeling was voor hartziekte. Daaruit concludeert de rechtbank dat X M heeft verzorgd gedurende de periode dat hij hartproblemen had en dat zij hem mede in verband daarmee verzorgde.

Rechtbank Gelderland 30 juni 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:3269