Minimumbijdrage van € 25 bij bijstandsuitkering in strijd met artikel 1:397 lid 1 BW

M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (nu nog minderjarige) kinderen zijn geboren. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij M.
M verzoekt de rechtbank de door V aan hem te betalen kinderalimentatie vast te stellen op de minimumbijdrage van € 25 per kind per maand. De rechtbank wijst het verzoek af. M gaat in hoger beroep.

Het hof oordeelt als volgt. V ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet, hetgeen betekent dat zij niet in de kosten van haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Daaruit volgt ook dat V geen draagkracht heeft om een bijdrage te leveren in de kosten van de kinderen.
Voor zover M nog een beroep doet op de Tremanormen en het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen, kan hem dit beroep niet baten. Immers, die richtlijnen vormen geen recht in de zin van artikel 79 WRO, maar geven slechts aanbevelingen, onder meer ter bevordering van landelijke uniformiteit. Dat neemt niet weg dat artikel 1:397 lid 1 BW bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de draagkracht van de tot uitkering verplichte persoon.
Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

Gerechtshof Den Haag, 31 augustus 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2571