Nihilstelling kinderalimentatie

Uit het huwelijk tussen M en V zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren. In 2014 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. Tussen hen en M is een omgangsregeling van kracht. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 266 per kind per maand.


M verzoekt de rechtbank, met een beroep op gewijzigde omstandigheden, de door hem te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen. Volgens M ontbreekt het hem aan draagkracht. Nadat zijn voormalig werkgever zijn dienstverband heeft beëindigd, heeft hij verschillende werkgevers gehad. Het door hem opgerichte eigen bedrijf heeft tegenvallende resultaten, waardoor hij op dit moment geen inkomen meer heeft.

De rechtbank is, anders dan V, van oordeel dat het inkomensverlies van M niet verwijtbaar is. Het dienstverband van M bij [voormalig werkgever] is in 2018 beëindigd door een faillissement, waardoor het verlies van de baan van M niet aan hem te wijten is. Aansluitend had M een freelance-opdracht bij [naam]. Deze opdracht is beëindigd in maart 2019. Tegelijkertijd is M [onderneming] gestart. De omzet van dit bedrijf valt volgens M tegen, doordat een deal met [organisatie] niet doorging vanwege de toeslagenaffaire en later ook door de coronacrisis, hetgeen volgens M niet te voorzien was. V betwist dit niet; zij stelt alleen in het algemeen dat M niet het risico had moeten nemen om een eigen bedrijf te starten. V stelt niet dat de verwachtingen van M niet reëel waren. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat sprake is van verwijtbaar inkomensverlies.
M stelt dat hij thans geen draagkracht heeft om bij te kunnen dragen in de kosten van de kinderen. Zijn onderneming heeft – door de toeslagenaffaire bij [organisatie] en de coronacrisis – nog niets opgeleverd. M heeft daardoor geen reserves op kunnen bouwen en in 2020 nog geen omzet kunnen maken. M verwacht wel nog steeds dat zijn onderneming winstgevend gaat worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft M voldoende aannemelijk gemaakt dat hij op dit moment geen inkomsten heeft en dat hij vanaf 1 januari 2020 geen draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen. De rechtbank merkt wel op dat M, gelet op zijn onderhoudsplicht voor de kinderen, zich tot het uiterste moet inspannen om inkomsten te genereren. M heeft ervoor gekozen om zijn werk als zelfstandige voort te zetten, maar het is hem niet gelukt om tot op heden daarmee voldoende inkomsten te genereren. De rechtbank verwacht van M dat hij uiterlijk eind 2020 beslist of hij zijn bedrijf wel of niet zal voortzetten.
De rechtbank stelt de door M aan V te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2020 gewijzigd vast op nihil.

Rechtbank Midden-Nederland 7 oktober 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:4211