Opdrachtgever uitvaart kan kosten verhalen op erfgenaam-vereffenaar

D heeft aan een uitvaartondernemer opdracht verstrekt om de crematie van haar vader te verzorgen. Later ontdekt D dat zij is onterfd en dat zij niet de begunstigde is van de verzekeringsuitkering waarmee de uitvaart had kunnen worden betaald. Desondanks wordt D aangesproken door de uitvaartondernemer om de kosten van de uitvaart te voldoen.

De kantonrechter veroordeelt D om de factuur van de uitvaartondernemer te betalen. Weliswaar heeft D voldoende onderbouwd dat zij heeft gedwaald met betrekking tot de uitvaartkosten die voor haar rekening zouden komen, maar de dwaling komt voor haar risico. In de opdrachtverlening en voorlopige kostenopgave die D heeft ondertekend, is uitdrukkelijk vermeld dat er algemene voorwaarden van toepassing zijn. In die voorwaarden staat onder meer dat de uitvaartverzorger er niet voor instaat wanneer een verzekeraar niet uitbetaalt. Voorts is in de prijsopgave vermeld dat de uitkering van de uitvaartpolis een geschat bedrag betreft, dat in werkelijkheid anders kan uitvallen. Daar komt bij dat D niet in het bezit was van de polissen en, in verband daarmee, een vrijwaringsverklaring heeft ondertekend, waarin het risico dat een derde houder is van de polissen wordt benoemd.
Vervolgens wordt in een vrijwaringsprocedure erfgenaam X (die de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard) door de kantonrechter veroordeeld om aan D datgene te voldoen waartoe zij in de hoofdzaak is veroordeeld, inclusief de proceskostenveroordeling. Gesteld noch gebleken is dat de kosten van de crematie buitensporig waren. Dit betekent dat die kosten moeten worden aangemerkt als kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub b BW, waarmee zij een schuld van de nalatenschap zijn. Om het eigen vermogen van X te kunnen aanspreken, is op grond van artikel 4:184 lid 2 sub d BW vereist dat hij verwijtbaar en in ernstige mate tekort is geschoten in de vervulling van zijn verplichtingen als vereffenaar. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat het geval. Als vereffenaar rust op X de plicht om schulden van de nalatenschap, zoals kosten van lijkbezorging, te voldoen. Voor kosten van lijkbezorging geldt daarbij dat deze kosten met voorrang boven andere schulden moeten worden voldaan. Voor zover de nalatenschap niet groot genoeg was, had X de crematiekosten in mindering moeten brengen op de uitkering van de verzekeringspolis. De uitkering van een dergelijke polis moet op grond van artikel 4:126 lid 2 sub b BW worden aangemerkt als een legaat (HR 17 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3643) en de vereffenaar is op grond van artikel 4:120 lid 1 BW verplicht om schulden van de nalatenschap uit een legaat pas te voldoen indien alle andere schulden van de nalatenschap daaruit ten volle kunnen worden voldaan. Dat X niet zelf de begunstigde was van de verzekering, maar zijn vader, maakt dat niet anders. De wet maakt immers geen onderscheid al naar gelang de begunstigde. X was op de hoogte van de crematiekosten en heeft ter zitting verklaard dat de omvang van de nalatenschap toereikend was om die kosten te betalen. X heeft er echter bewust voor gekozen om deze niet te voldoen.

Rechtbank Den Haag sector kanton 4 augustus 2020, nrs 8004255 RL EXPL 19-20022 e.a. (niet gepubliceerd)