Onderhoudsbijdrage jongmeerderjarige (2)

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee kinderen geboren: in 1998 zoon Z en in 2001 dochter D. In 2007 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

V verzoekt de rechtbank de door M te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en/of levensonderhoud en studie van Z vast te stellen op € 300 per maand. De rechtbank wijst het verzoek af. V en Z gaan in hoger beroep. Daarbij spitst het geschil zich toe op de hoogte van de behoefte van Z, die een MBO-opleiding volgt.

Het hof overweegt als volgt. De tabellen van het Nibud voorzien niet in de berekening van de behoefte van kinderen ouder dan 18 jaar. Het hof acht het redelijk om, nu partijen hier zelf ook vanuit gaan, voor de behoeftebepaling van Z tijdens zijn meerderjarigheid aan te sluiten bij de WSF-norm in 2020. Het normbedrag voor een thuiswonende student in het beroepsonderwijs bedraagt in 2020 € 522 per maand. Dit bedrag hoeft niet vermeerderd te worden met lesgeld, nu vast staat dat Z in het studiejaar 2019-2020 geen collegegeld is verschuldigd.
Het hof houdt rekening met de aanspraken die een student heeft op studiefinanciering. De door Z ontvangen basisbeurs (van € 85 per maand) en aanvullende beurs (van € 159 per maand) zijn een gift (of kunnen dat op termijn worden) en worden daarom als behoefteverlagend aangemerkt.
Ook de ontvangen zorgtoeslag van € 1.250 per jaar (ofwel € 104 per maand) is aan te merken als behoefteverlagend. Daartegenover is de premie ziektekostenverzekering niet aan te merken als behoefteverhogend, nu blijkens het rapport alimentatienormen uit het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud de jongmeerderjarige wordt geacht ook de premie voor de ziektekostenverzekering te voldoen. De op de behoefte in mindering te brengen bedragen in aanmerking nemende, resteert een aanvullende behoefte van Z in 2020 van € 174 per maand.
Ten aanzien van de stelling van M dat Z middels een bijbaan inkomsten kan genereren en zo in zijn eigen behoefte kan voorzien, stelt het hof vast dat Z incidenteel heeft gewerkt, maar op dit moment geen bijbaan heeft. Bovendien geldt dat het al dan niet verwerven van eigen inkomsten bij kinderen tot 21 jaar niet relevant is bij de bepaling van hun behoefte.
Na verdere inhoudelijk beoordeling (1) vernietigt het hof de beschikking van de rechtbank en (2) stelt de door M aan Z te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie vast op € 106 per maand.

Gerechtshof Amsterdam 25 augustus 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2411