No-claimkorting valt niet in huwelijksgemeenschap

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2016 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De ontbonden huwelijksgemeenschap is nog altijd niet (volledig) verdeeld.

V vordert verdeling van de schadevrije jaren (lees: de no-claimkorting) die zijn opgebouwd in de verzekering van de tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behorende auto.

Volgens V moeten de schadevrije jaren tussen partijen worden verdeeld. Partijen waren immers gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen. Indien de verzekeraar aan die verdeling haar medewerking onthoudt, is het aan partijen om die verdeling te effectueren. Daarmee heeft V een vordering op M ter hoogte van het premievoordeel dat zij zou hebben genoten indien de verzekeraar wel met de verdeling van de opgebouwde schadevrije jaren had willen instemmen.
M voert aan dat de autoverzekering op zijn naam staat. Híj heeft de no-claimkorting opgebouwd en hij heeft zelf een belang bij het behouden van die opbouw op het moment dat hij niet langer over een auto van de zaak kan beschikken. De door V verzochte compensatie van misgelopen premievoordeel is niet toewijsbaar, omdat het gaat om een persoonsgebonden voordeel, dat niet voor verdeling in aanmerking komt, aldus M.

In hoger beroep stelt het hof voorop dat de huwelijksgemeenschap wordt gevormd door goederen en schulden van de echtgenoten (artikel 1:94 BW oud). Teneinde te kunnen vaststellen of de no-claimkorting moet worden aangemerkt als een goed, en of deze daarmee tot de huwelijksgemeenschap behoort, is vereist dat die no-claimkorting een vermogensrecht is (artikel 3:1 jo. 3:6 BW). Volgens artikel 3:6 BW zijn vermogensrechten: rechten die, hetzij afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of er toe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel.
Vast staat dat de no-claimkorting niet zelfstandig overdraagbaar is (omdat daarvoor de medewerking van de verzekeraar nodig is) en niet los kan worden gezien van de autoverzekering van M. Het hof merkt de no-claimkorting daarom aan als een persoonlijke korting van M (in zijn hoedanigheid van verzekeringnemer) op de door de verzekeraar geheven premie. Daarmee is geen sprake van een vermogensrecht in de zin van artikel 3:6 BW, zodat het ook geen deel kan uitmaken van de huwelijksgemeenschap van partijen en waardoor verdeling hiervan niet mogelijk is. Het hof wijst de vordering af.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1090