Notaris mocht executeur onbevoegd achten om woning zelfstandig te vervreemden

Een executeur heeft een woning verkocht die tot de nalatenschap behoort. Notaris N, die is ingeschakeld voor de levering, is echter uitsluitend bereid zijn medewerking te verlenen als alle erfgenamen hiermee akkoord gaan. In tegenstelling tot de executeur is N van mening dat de executeur niet zelfstandig bevoegd is om de woning te vervreemden, omdat niet is gebleken dat tegeldemaking van de woning nodig is voor de voldoening van schulden van de nalatenschap. Daarmee ontbreekt de bevoegdheid als bedoeld in artikel 4:147 lid 1 BW, aldus N.

In kort geding veroordeelt de voorzieningenrechter N om zorg te dragen voor de levering. De boedelrekening is niet meer toereikend om de kosten van beheer en behoud van de woning te voldoen en deze kosten zullen alleen maar verder oplopen als de woning niet wordt vervreemd. Onder de in artikel 4:7 lid 1 BW genoemde schulden van de nalatenschap vallen ook de kosten van executele, waartoe – in de visie van de voorzieningenrechter – ook de met het beheer, behoud en bewaring van de woning gepaard gaande kosten (zoals verzekeringspremies) behoren. Daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 4:147 lid 1 BW en is de bevoegdheid van de executeur gegeven om tot verkoop van de woning over te gaan (ECLI:NL:RBLIM:2022:5552). N gaat in hoger beroep.

Het hof overweegt als volgt. Een executeur is op de voet van artikel 4:147 lid 1 BW bevoegd de door hem beheerde goederen te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor de tot zijn taak behorende voldoening van schulden der nalatenschap. Deze exclusieve beschikkingsbevoegdheid is gerelateerd aan de betaling van nalatenschapsschulden die zijn opgesomd in artikel 4:7 lid 1 BW. De door de executeur gestelde slechte staat van de woning en de daaruit mogelijk voortvloeiende schade voor de boedel of voor derden vallen echter niet onder die opgesomde nalatenschapsschulden. Voor zover de door de executeur en de voorzieningenrechter bedoelde kosten van behoud en bewaring al als daarin opgesomde kosten van executele kunnen gelden, schept de uitputting van het daarvoor gereserveerd (beheer)budget voor de executeur nog geen grondslag voor de (hem in beginsel niet toekomende) bevoegdheid om de woning te verkopen of de verdeling ervan zelfstandig tot stand te brengen. Dit brengt het hof voorshands tot de conclusie dat N de executeur onbevoegd heeft mogen achten om de woning te gelde te maken en dat N redelijkerwijs heeft mogen verlangen dat alle erfgenamen medewerking verlenen aan of nadrukkelijk instemmen met de verkoop en vervreemding van de woning. Het hof kan er evenwel niet aan voorbijzien dat alle erfgenamen al vóór de inleidende dagvaarding met de door de executeur voorgestane verkoop en overdracht van de woning hadden ingestemd. Zo N voordien al gegronde reden heeft gehad om de van hem verlangde ambtsverrichting te weigeren of op te schorten vanwege zijn zorg voor de daarbij mogelijkerwijs betrokken belangen van de erfgenamen, was daarvan ten tijde van het (wijzen van het) beroepen vonnis dus in ieder geval geen sprake meer. Hoewel het hof de motivering van de voorzieningenrechter niet zonder meer kan onderschrijven, acht het hof het dan ook voldoende aannemelijk dat de bodemrechter de vordering tegen N zal toewijzen.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 14 maart 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:847