Onrechtmatige daad door plaatsen video’s op TikTok met onjuiste informatie beëindigde relatie

M en V hebben eind 2020/begin 2021 een korte affectieve relatie met elkaar. M is verslaggever, heeft voor de televisie gewerkt en maakt tegenwoordig een online programma. Na het einde van de relatie publiceert V een video op TikTok over haar relatie met M. Daarin vertelt zij onder meer dat zij tijdens de relatie erg jong was, dat ‘de lieve’ M plotsklaps omsloeg in ‘een gemeen en toxic vriendje’ en dat zij meisjes ‘van 15, 16, 17, misschien nog wel jonger’ wil beschermen tegen ‘dit soort zielige, veel te oude ventjes’.

In een tweede filmpje licht V haar eerste video toe. Het tweede filmpje is (vermoedelijk) niet op TikTok geplaatst, maar is wel in WhatsApp-groepen gedeeld.

M vordert veroordeling van V tot betaling aan hem van € 7.500 aan materiële schadevergoeding en € 17.500 aan immateriële schadevergoeding. Volgens M heeft V onrechtmatig jegens hem gehandeld door onjuiste, belastende informatie over hem te verspreiden, waardoor zijn goede naam is geschaad.

De kantonrechter oordeelt dat reeds vanwege de inhoud van de twee filmpjes sprake is van een onrechtmatige daad van V jegens M (artikel 6:162 BW). De filmpjes hebben een groot bereik gehad en roepen het beeld op van iemand die zich op onfatsoenlijke wijze aan minderjarige meisjes opdringt, terwijl uit de stukken niet is gebleken dat M dit daadwerkelijk doet of deed. Daarom is het des te ernstiger dat in de filmpjes zelfs de suggestie wordt gewekt dat er sprake zou zijn van strafrechtelijk ontoelaatbaar handelen.

Voor zover V zich dit laatste niet al heeft gerealiseerd, had zij zich in elk geval moeten realiseren dat filmpjes met een dergelijke inhoud, zeker in de huidige tijdsgeest, tot grote onrust en tot schade bij M zouden kunnen leiden, helemaal omdat M een BN’er is. Als aangenomen zou moeten worden dat V meende ‘slechts’ haar eigen ervaring te delen, geldt dat zij door de manier waarop zij dat heeft gedaan, onrechtmatig heeft gehandeld.

V betoogt (1) dat zij in de filmpjes niet heeft gezegd dat zij ‘ten tijde van’ haar relatie met M zeventien jaar oud was, (2) dat zij nooit zijn achternaam heeft genoemd en (3) dat zij nooit een oproep heeft gedaan aan jonge meisjes om zich te melden met negatieve ervaringen over M. Voor zover V hiermee bedoelt dat zij deze dingen niet letterlijk heeft gezegd, gaat zij eraan voorbij dat dat niet is waar het om gaat. Het gaat erom (zoals V wist, of in elk geval had moeten bedenken) hoe anderen (lees: de kijkers) de inhoud van haar video’s zouden opvatten. Het is onmiskenbaar dat de filmpjes over M gaan en dat V hem verwijt dat zij nog maar 17 jaar oud was toen M en zij een relatie kregen. Dat laatste is ook nog eens in strijd met de waarheid: V was 18 jaar toen zij en M voor het eerst afspraken. Van enig noemenswaardig contact voor die tijd is niet gebleken.

Het volgende is voor het oordeel dat V jegens M onrechtmatig heeft gehandeld ten overvloede, maar versterkt dat oordeel wel door de filmpjes in een bepaalde context te plaatsen. M verwijt V namelijk ook dat zij ook een WhatsAppgroep heeft aangemaakt waarin negatieve ervaringen van meisjes met M werden gedeeld en dat V ook op andere manieren nog onjuiste berichten over hem online heeft verspreid. Wat de appgroep betreft, betwist V niet dat zij daar onderdeel van uitmaakte. Zij betwist wel dat zij ‘de groep heeft aangemaakt’. Of dit waar is, kan in het midden blijven. V legt hier wederom teveel nadruk op de letterlijke betekenis. Mogelijk heeft V de appgroep niet zelf aangemaakt, maar zij heeft wel de telefoonnummers aangeleverd van meisjes die voor de groep uitgenodigd werden. In de groep profileerde V zich als oprichtster en reageerde zij op alle berichten. Volgens M heeft V bovendien in februari 2023 bij hem aan de deur gestaan en hem uitgescholden voor ‘kinderverkrachter’. Hoewel V dit betwist, gaat de kantonrechter er vanuit dat dit klopt. M heeft zijn stelling namelijk onderbouwd met een geluidsopname en met gedetailleerde verklaringen van hemzelf en andere aanwezigen.

V betwist verder dat zij persoonlijk dingen over M online heeft gezet. Niet duidelijk is of zij hiermee (wederom) bedoelt dat zij dat niet letterlijk zelf heeft gedaan, of dat het ook niet in haar opdracht of onder haar verantwoordelijkheid is gebeurd. Wat hier verder van zij: duidelijk is wel dat V achter de schermen bezig was om negatieve informatie over M te verzamelen en dat zij het minst genomen niet erg vond als daarvan iets in de media zou komen. Sterker nog: in haar filmpjes kondigt zij dit aan. Op basis van screenshots, geluidsfragmenten en inlichtingen ter zitting – die de uitgebreide verklaring van de kant van M ondersteunen – kan worden aangenomen dat V op verschillende manieren doelbewust onware informatie over M heeft verspreid.

De video’s raken een uiterst gevoelig onderwerp (het maken van misbruik – al dan niet seksueel – van jonge en zelfs minderjarige personen door een oudere persoon). Het onderwerp ligt des te gevoeliger gelet op de positie van M als BN’er en de actuele (terechte) maatschappelijke verontwaardiging over dit onderwerp. Uit overgelegde producties kan worden afgeleid dat V zich dit heeft gerealiseerd, maar zich daardoor niet heeft laten weerhouden (en dat zij er zelfs op uit was om M – in haar eigen woorden – ‘kapot te maken’). Mogelijk is ook dat V zich (de omvang van) de gevolgen van haar handelen onvoldoende heeft gerealiseerd, maar als dat het geval is, geldt dat zij dat wel had moeten doen en dat het voor haar rekening komt dat zij dat niet heeft gedaan. V heeft op geen enkel moment laten blijken dat zij zich ervan bewust is dat online materiaal met een dergelijke suggestieve lading gevolgen kan hebben voor de persoon over wie het gaat, óók als die persoon niet letterlijk wordt genoemd, of als beschuldigingen niet letterlijk worden uitgesproken. De kantonrechter wijst de vordering toe, zij het tot een bedrag van € 7.500.

Rechtbank Rotterdam sector kanton 26 oktober 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:9908