Overwaarde is pseudogemeenschap

M en V zijn in 1998 op huwelijkse voorwaarden (gemeenschap van inboedel, periodiek verrekenbeding) met elkaar getrouwd. De echtelijke woning is eigendom van V. In 2007 verkoopt V haar woning, waarbij zij een netto-verkoopopbrengst realiseert van € 128.645. Partijen kopen gezamenlijk een andere echtelijke woning; voor de financiering daarvan gebruiken zij niet de overwaarde van de woning van V. In 2020 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2022 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden.

V verzoekt de rechtbank te bepalen dat M een bedrag van € 128.645 aan haar dient te vergoeden. De overwaarde van haar woning is door M uitgegeven, aldus V.

Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat partijen een bedrag van € 128.645 van de overwaarde van de woning van V hebben uitgegeven alsof het van hen gezamenlijk was. In dat opzicht bestond tussen partijen, ondanks de huwelijkse voorwaarden, een pseudogemeenschap. De rechtbank is daardoor van oordeel dat het vermoeden bestaat dat de tijdens het huwelijk voldane consumptieve bestedingen zijn aan te merken als voldoening van gemeenschapsschulden. Dit brengt met zich mee dat V een vergoedingsrecht heeft jegens de pseudogemeenschap en dat het aan M is om feiten en omstandigheden te stellen (en zo nodig te bewijzen), op grond waarvan het vergoedingsrecht van V jegens de pseudogemeenschap niet (volledig) geldend kan worden gemaakt.
Het vergoedingsrecht van V op de pseudogemeenschap bedraagt in beginsel € 128.645. Dit bedrag dient echter verminderd te worden met € 17.321, welk bedrag – zo is vast komen te staan – is gebruikt om een privé schuld van V aan haar moeder af te lossen. Daarmee heeft V jegens de pseudogemeenschap een vergoedingsrecht van € 111.324. Dit betekent dat M een bedrag van € 55.662 aan V dient te voldoen.

Rechtbank Rotterdam 13 mei 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:6661