Verdeling jongere gemeenschap kan zonder medewerking ‘oudere’ deelgenoten

In 2006 koopt M samen met zijn ouders een woning, waarbij hij voor 1/3 deel eigenaar wordt en zijn ouders voor 2/3 deel. In 2015 trouwt M in gemeenschap van goederen met V. Het 1/3 onverdeeld aandeel in de woning behoort tot de huwelijksgemeenschap. In 2018 gaan M en V feitelijk uiteen, in 2022 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden.

V verzoekt de rechtbank haar 1/6 onverdeeld aandeel in de woning aan M toe te delen. De rechtbank stelt vast dat de ouders van M niet in de echtscheidingsprocedure zijn betrokken. Omdat op grond van artikel 3:182 BW alle deelgenoten medewerking moeten verlenen aan een verdeling, wijst de rechtbank het verzoek af. V gaat in hoger beroep.

Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn deelgenoten in een (jongere) bijzondere gemeenschap. De ouders van M zijn voor 2/3 deel deelgenoten in een (oudere) eenvoudige gemeenschap. Voor de verdeling van de bijzondere jongere gemeenschap is de medewerking van de deelgenoten in de eenvoudige oudere gemeenschap niet nodig. De bijzondere jongere gemeenschap wordt in het kader van de verdeling gezien als een zelfstandige gemeenschap. De toedeling van het aandeel van V in de bijzondere jongere gemeenschap aan M heeft geen gevolgen voor de eenvoudige oudere gemeenschap. Die blijft immers in stand en de ouders van M worden niet geconfronteerd met nieuwe deelgenoten. Deze lezing vindt steun in de parlementaire geschiedenis van Boek 3 BW. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek alsnog toe.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 mei 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4183