Verdeling ontvangen Toeslagenaffaire-vergoeding

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2015 trouwen zij in gemeenschap van goederen. In 2019 dient V een echtscheidingsverzoek in. De echtscheidingsprocedure loopt nog. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V.

V heeft op 24 maart 2021 op een op haar naam staande bankrekening van de belastingdienst een vergoeding ontvangen van € 30.000. Volgens de brief van de belastingdienst betreft het hier een vergoeding aan gedupeerde ouders in het kader van de zogenoemde Toeslagenaffaire. Partijen twisten over de vraag of zij dit bedrag met elkaar moeten delen, of dat dit bedrag uitsluitend aan V toekomt.

De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de op de peildatum bestaande belastingschuld zag op de kinderopvangtoeslagen die partijen in de jaren 2012-2015 hebben ontvangen. Partijen hadden toen al een relatie en woonden als gezin samen. De schulden zijn vervolgens, toen partijen in 2015 met elkaar in het huwelijk traden, in hun huwelijksgemeenschap gevallen. De totale belastingschuld is inmiddels kwijtgescholden door de fiscus. De vergoeding die recent is toegekend, is een compensatie voor het geleden leed. De rechtbank is van oordeel dat het niet enkel gaat om, zoals V stelt, het leed dat zij heeft geleden door de ontstane schulden. Gelet op het moment van het ontstaan van de schulden en het voortduren van deze schuldenlast tijdens het huwelijk, gaat het naar het oordeel van de rechtbank in dit geval om leed dat door M en V samen is geleden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de betreffende periode beslag is gelegd op het inkomen van V en dat het gezin hierdoor moest leven van het inkomen van M. Bovendien zouden partijen, als de ontstane schulden niet waren kwijtgescholden, ook na de echtscheiding beiden voor de helft draagplichtig zijn gebleven voor die schulden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het redelijk dat partijen de door V ontvangen vergoeding bij helfte delen. Nu de vergoeding ziet op de periode die is gelegen voor de peildatum, doet het feit dat het bedrag pas na de peildatum daadwerkelijk is ontvangen daaraan niet af. Dat M mogelijk zelf aanspraak kan maken op een vergoeding, zoals V stelt, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank gaat daarom voorbij aan dit standpunt. Dat leidt tot de conclusie dat V de helft van de door haar ontvangen vergoeding (zijnde € 15.000) aan M moet betalen.

Rechtbank Den Haag 25 mei 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:9067