M en V zijn in 1995 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2017 sluit M een vaststellingsovereenkomst met zijn werkgever, waarin staat:
‘1. De arbeidsovereenkomst wordt met wederzijds goedvinden beëindigd met ingang van 1 maart 2018 (…).
2. Werkgever zal werknemer in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per de Beëindigingsdatum op basis van artikel 4.1, 4.2, 4.4 en 4.5 Sociaal Plan een Beëindigingsvergoeding, vermeerderd met de Transitietermijn en verminderd met de extra maand na [datum], betalen van € 243.872,52 bruto (…).’
Op grond hiervan krijgt M in maart 2018 een nettobedrag van € 117.180,70 uitbetaald. Kort daarna gaan M en V feitelijk uiteen, in 2019 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden.
Partijen twisten over de vraag of de ontslagvergoeding van M deel uitmaakt van hun ontbonden huwelijksgemeenschap. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. V gaat in hoger beroep.
Lees meer